vrijdag 18 november 2011

Wetsvoorstel Versterking Positie Rechter-Commissaris samengevat

Wet versterking positie rechter-commissaris
(Onderdeel van de ‘herstructurering van het vooronderzoek’, gebaseerd op het Algemeen kader Herziening Wetboek van Strafvordering).

Deze informatie is aangevuld/aangepast op 24 januari 2012

Zie verder:
N.J.M. Kwakman, 'De nieuwe Wet versterking positie rechter-commissaris', Trema, nr. 7 (september) 2012, p. 228-233.

Het wetsvoorstel is inmiddels aangenomen door de Eerste Kamer en is/wordt gepubliceerd in het Staatsblad. De nieuwe wet zal op korte termijn in werking treden.

Kern van de wet is dat de rechter-commissaris niet langer wordt beschouwd als een ‘onderzoeksrechter’ maar als ‘rechter in het vooronderzoek’ met een toezichthoudende taak. Zie expliciet art. 170 lid 2 (nieuw) Sv. De verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek ligt nu geheel bij het OM. Het ‘gerechtelijk vooronderzoek’(GVO) komt te vervallen (en daarmee ook ‘kennisgeving van verdere vervolging’ en het bezwaarschrift daartegen).
De toezichthoudende taak van de R-C zal bestaan uit ‘begeleiding en kwaliteitsbewaking van het lopende opsporingsonderzoek’.

R-C ziet toe op het goede verloop van het vooronderzoek door middel van:
A.     Toezicht op de rechtmatige toepassing van opsporingsbevoegdheden, 
o   a) door toetsing van de bevoegdheden van het OM/opsporingsapparaat
o   b) door middel van eigen bevoegdheden.
Bijv.:
§  Machtiging voor bijzondere opsporingsbevoegdheden (toetsing ad a)
§  Toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling (toetsing ad a)
§  Doorzoeking woningen (eigen bevoegdheid ad b)
§  Inbewaringstelling (eigen bevoegdheid ad b)
N.B.: Als het OM (bijv.) een vordering tot een machtiging indient, dient het OM o.g.v. art. 177a Sv daartoe aan de R-C alle relevante informatie te verstrekken.

B.     Toezicht op de voortgang van het onderzoek
Zie met name art. 180 Sv (dat meer centraal komt te staan als gevolg van het vervallen van de kennisgeving van verdere vervolging en het bezwaarschrift daartegen).
De R-C kan op grond van art 180 – op verzoek van verdachte of soms ook ambtshalve – de voortgang van het opsporingsonderzoek beoordelen. Hij kan in dat verband het OM een termijn stellen voor beëindiging van het opsporingsonderzoek of de zaak voorleggen aan de rechtbank met het oog op art. 36 (verklaring dat de zaak is geëindigd).

C.     Toezicht op de evenwichtigheid en de volledigheid van het onderzoek
o   De evenwichtigheid heeft betrekking op het evenwicht tussen het onderzoeksbelang en verdedigingsbelang (vgl. het aanstellen van een tegen-deskundige op verzoek van verdachte (art. 150b lid 2 Sv). Vgl. bijv. ook de afweging of een getuige al dan niet anoniem moet worden gehoord).
De R-C kan het toezicht op de evenwichtigheid uitoefenen d.m.v. een ‘eigen bevoegdheid’ (art. 180-184) of als ‘geschillenbeslechter’ (zie art. 150b-2 Sv)
o   Ook met het oog op de volledigheid van het onderzoek kan de R-C zelf onderzoekshandelingen verrichten (bijv. het horen van getuigen/deskundigen, het vorderen van een psychiatrisch onderzoek) Zie art. 180-184 Sv.

De wijze waarop de R-C bij het onderzoek wordt betrokken, zal – wat het OM betreft – worden geregeld in een aanwijzing van het College van P-G’s.
Redenen/omstandigheden die in dat verband relevant kunnen zijn:
-          Een beoogde toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB)
-          Er is een team grootschalige opsporing (TGO) in het leven geroepen
-          Het betreft ‘gevoelige’ zaken
-          Er sprake van voorlopige hechtenis (de R-C kan dan ook ambtshalve onderzoekshandelingen verrichten)

De R-C kan (behalve op verzoek van de verdachte of op vordering van het OM) ook op eigen initiatief gebruik maken van bepaalde bevoegdheden.
Zo kan hij op basis van art. 185 Sv een regiebijeenkomst organiseren (om – gegeven de stand van het onderzoek – te inventariseren welke onderzoekshandelingen nog nodig zijn in de aanloop naar het ott).
Daarnaast kan hij alleen in de gevallen waarin hij eerder bij het onderzoek  (o.g.v. art. 181-184) is betrokken, ambtshalve bepaalde bevoegdheden uitoefenen (zie expliciet art. 182 lid 7).

De regeling van art. 181-184 en aanverwante artikelen

181      De OvJ kan bij de R-C vorderen bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten (horen van getuigen onder ede, bijzondere procedures tot verhoor anonieme getuigen, etc.). 
De R-C doet de vordering en zijn beslissing daaromtrent toekomen aan de verdachte, tenzij het onderzoeksbelang zich daartegen verzet.
Door deze vordering wordt er een rechter bij de zaak betrokken, zodat er sprake zal zijn van een daad van vervolging die de verjaring stuit (MvT p. 27). (De vraag is of – gelet op de MvT – nu  elke vorm van inschakelen van de R-C bij het onderzoek, zoals bijv. een vordering machtiging telefoontap, als vervolging kan worden aangemerkt).
182      De verdachte kan de R-C verzoeken bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten (dat komt in de plaats van de mini-instructie).
Tegen een weigering van de R-C kan de verdachte binnen 14 dagen bezwaar aantekenen bij de rechtbank (was niet mogelijk).
Daarvan is geen hoger beroep mogelijk.
Verdachte is in dit verband iemand die is verhoord i.v.m. een strafbaar feit, of reeds wordt vervolgd.
182-7   De R-C kan ook zelf besluiten ambtshalve onderzoekshandelingen te verrichten als de verdachte in voorlopige hechtenis is genomen.
183      De verdachte heeft de mogelijkheid om aan te sluiten als de R-C onderzoekshandelingen verricht o.v.v. de OvJ, op verzoek van de verdachte zelf, of ambtshalve. Ook hier is een bezwaarschrift mogelijk als de R-C weigert de door de verdachte gevraagde onderzoekshandelingen te verrichten.
184      Art. 184 Sv heeft betrekking op de uitwisseling van de processtukken i.v.m. onderzoek o.g.v. art. 181-183.
185      De R-C kan de OvJ en de verdachte/verdediging bij zich te roepen om de stand van zaken te bespreken (regiezitting). Daarbij let de R-C vooral op de evenwichtigheid en de volledigheid van het onderzoek. De R-C kan in dat verband OvJ en verdachte een termijn stellen voor het indienen van een vordering/verzoek tot het verrichten van nadere onderzoekshandelingen.
Dit overleg met de OvJ en de verdediging met het oog op eventuele aanvullende onderzoekshandelingen (die nog nodig kunnen zijn in het kader van de evenwichtigheid en volledigheid van het onderzoek) kan ook plaatsvinden na verwijzing door de zittingsrechter. Zie art. 316 lid 3 Sv (nieuw) waarin de 2e  t/m de 5e en de 7e afdeling van de Derde Titel van toepassing worden verklaard.
237      Art. 237 voorziet in een eenvoudige sluitingsprocedure voor het onderzoek door de R-C (de stukken worden daarna aan het OM en de verdachte toegezonden).
238      Als de OvJ de R-C schriftelijk meedeelt dat hij van verdere vervolging afziet, beëindigt de R-C zijn onderzoekshandelingen. Ook als de OvJ voornemens is de verdachte te dagvaarden en de R-C daarvan in kennis stelt, kan de R-C – evt. na overleg met de OvJ en verdachte – zijn onderzoek beëindigen. Hij kan – als hij het onderzoek voortzet – een p-v in het dossier doen opnemen met de melding dan het onderzoek van de R-C nog niet is afgerond (wat de bedoeling daarvan is, is niet geheel duidelijk: de zittingsrechter ervan op de hoogte stellen dat het p-v daarvan later nog aan het dossier moet worden toegevoegd? De zittingsrechter de mogelijkheid bieden de R-C  op de zitting te laten verschijnen?).
262      Als de OvJ besluit de verdachte te dagvaarden, heeft de verdachte de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen. De rechtbank kan de verdachte dan – in bepaalde gevallen – (deels) buiten vervolging stellen
243      Als de OvJ van verdere vervolging afziet, volstaat een eenvoudige (informele) ‘kennisgeving van niet verdere vervolging’ die door het OM onverwijld moet worden betekend aan de verdachte (met een schriftelijke melding aan evt. rechtstreeks belanghebbenden).
            Als in de zaak een bevel van art. 12 of 13 Sv is gevraagd (art. 12-procedure bij het hof), en het bevel is ook gegeven, dan kan dat alleen na bewilliging van het desbetreffende gerechtshof.
In geval van latere ‘nieuwe bezwaren’ in de zin van art. 255 lid 2 Sv (nieuw) kan de verdachte alsnog worden gedagvaard, mits er een opsporingsonderzoek heeft plaatsgevonden naar deze nieuwe bezwaren. Voor dit opsporingsonderzoek heeft de OvJ wel een (door hem gevorderde) machtiging van de R-C nodig (art. 255 lid 4 Sv (nieuw)).
Tegen de dagvaarding kan de verdachte ‘gewoon’ een bezwaarschrift indienen op grond van art. 262 Sv (ook als de vervolging is bevolen door het gerechtshof o.g.v. art. 12 Sv. Want art. 250a Sv – waarin een regeling was opgenomen omtrent bezwaarschriften tegen vervolging op bevel van het gerechtshof – is geschrapt in verband met het afschaffen van het gerechtelijk vooronderzoek en de kennisgeving van niet verdere vervolging).

180      Art. 180 biedt de verdachte de mogelijkheid om duidelijkheid te verkrijgen omtrent een tegen hem lopend onderzoek. Hij kan de R-C verzoeken de voortgang van de zaak te bekijken. De R-C kan in dat verband de OvJ een termijn stellen voor beëindiging van het opsporingsonderzoek en/of de zaak voorleggen aan de rechtbank met het oog op art. 36 (verklaring van beëindiging).
36        De rechtbank kan verklaren dat de zaak is geëindigd (onder andere op voordracht van de R-C op voet van art. 180 Sv)

315-3   In art. 315 lid 3 Sv wordt de rechtbank nu expliciet de bevoegdheid toegekend een (nieuwe) deskundige opdracht te geven onderzoek te verrichten en daarvan verslag uit te brengen. (De rechtbank kan de zaak dan in handen van de R-C stellen; dat verdient de voorkeur als het een niet-geregistreerde deskundige betreft. Deze R-C kan – met instemming van de OvJ en verdachte – de voorzitter of één van de rechters zijn: art. 316 Sv).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten