woensdag 23 mei 2012

De Wet Voorwaardelijke Veroordeling en Voorwaardelijke Invrijheidstelling

Inleiding

Op 1 april 2012 is de Wet voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling in werking getreden.
De wet is een uitvloeisel van (o.a.) het kabinetsbesluit inzake het terugdringen van recidive en het project ‘Veiligheid begint bij voorkomen’.

Voor het terugdringen en voorkomen van recidive is gedragsverandering nodig. En gedragsverandering kan – zo is de gedachte – beter worden bereikt door middel van een voorwaardelijke straf met een relatieve lange proeftijd (met de tenuitvoerlegging van de straf als stok achter de deur) dan door middel van een onvoorwaardelijke straf van relatief korte duur.
Daar komt nog bij dat het brede palet van voorwaarden de mogelijkheid biedt om de strafrechtelijke interventie zo precies mogelijk af te stemmen op de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval.
Deze persoonsgerichte aanpak door middel van gedragsbeïnvloedende voorwaarden zal naar verwachting nog kansrijker zijn als het reclasseringstoezicht op de naleving van de voorwaarden zal worden geïntensiveerd.

De essentie van de nieuwe regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling ligt (aldus het kabinet) besloten in de volgende wetswijzigingen:
-          De bijzondere voorwaarden worden expliciet wettelijk vastgelegd;
-          Het OM krijgt de mogelijkheid om snel in te grijpen als de voorwaarden niet worden nageleefd (of als daar sterke aanwijzingen voor zijn);
-          Voor de gevallen waarin de voorwaardelijke veroordeling (en dus ook de voorwaarden) direct uitvoerbaar worden verklaard, geldt er niet alleen een verplichting tot reclasseringstoezicht zodra en indien de veroordeling onherroepelijk is, maar ook voor de periode waarin de voorwaardelijke veroordeling direct uitvoerbaar is verklaard maar nog niet onherroepelijk is;
-          De leerstraf wordt als taakstraf opgeheven en wordt als voorwaarde toegevoegd aan de voorwaarden bij de voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling.

De nieuwe wet voorziet (dus) in een uitbreiding van de lijst van algemene en bijzondere voorwaarden. De rechter kan nu kiezen uit de volgende voorwaarden:
-          vergoeding of herstel (geheel of gedeeltelijk) van de door het strafbare feit veroorzaakte schade (deze voorwaarde ontbreekt bij de voorwaardelijke invrijheidstelling)
-          storting van een waarborgsom (deze voorwaarde ontbreekt bij de voorwaardelijke invrijheidstelling)
-          storting van een geldbedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die de belangen van slachtoffers van strafbare feiten behartigt (deze voorwaarde ontbreekt bij de voorwaardelijke invrijheidstelling)
-          een contactverbod
-          een gebiedsverbod
-          een locatiegebod gedurende een bepaalde periode of op bepaalde tijdstippen
-          een meldplicht
-          een verbod op het gebruik van alcohol of drugs (en een verplichting om mee te werken aan bloed- en urineonderzoek t.b.v. de naleving daarvan)
-          opneming in een zorginstelling
-          de verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling
-          het verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
-          het deelnemen aan een gedragsinterventie
-          andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende

Als de verdachte (of de voorlopig invrijheidgestelde) de voorwaarden niet naleeft, of als er ernstige redenen zijn om te vermoeden dat de voorwaarden niet zijn/worden nageleefd, kan snel worden ingegrepen: de veroordeelde kan dan worden aangehouden en ingesloten in afwachting van de beslissing van de rechter over de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, respectievelijk van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tot die tijd kan de R-C de voorlopige tenuitvoerlegging, respectievelijk de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling, bevelen op vordering van het OM.

In een enkel geval kan de rechter op vordering van het OM bepalen dat de voorwaardelijke veroordeling en de daarbij gestelde voorwaarden, en ook het reclasseringstoezicht op het naleven van de voorwaarden, onmiddellijk uitvoerbaar zijn.
De rechter kan deze directe uitvoerbaarheid bevelen als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen (of gevaar oplevert voor) de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

N.B.: de criteria voor deze directe uitvoerbaarheid zijn dus strenger dan in het kader van de Wet Rechterlijk Contact- en Gebiedsverbod.
Wel kan de rechter, als niet aan deze strenge criteria is voldaan, kiezen voor een combinatie: eerst een rechterlijke maatregel op grond van de Wet Rechterlijk Contact- en Gebiedsverbod, en vervolgens – als de voorwaardelijke veroordeling onherroepelijk is – een voorwaarde op grond van de voorwaardelijke veroordeling.
(Zie voor de Wet Rechterlijk Contact- en Gebiedsverbod, en de ratio van deze combinatiemogelijkheid, elders op deze site)


De belangrijkste wetsartikelen op een rijtje


A.    De voorwaardelijke veroordeling

Art. 14a Sr (dat betrekking heeft op de mogelijkheid van een voorwaardelijke niet tenuitvoerlegging van de straf, in de praktijk ‘voorwaardelijke straf’ of ‘voorwaardelijke veroordeling’ genoemd) blijft ongewijzigd.

Art. 14b Sr (dat betrekking heeft op de proeftijd bij de voorwaardelijke veroordeling) is in tweeërlei opzicht gewijzigd:
-          De maximale proeftijd wordt in alle gevallen 3 jaar (dat was 2 of 3 jaar), behalve als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan tegen (of gevaar veroorzaakt voor) de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. In dat geval kan de proeftijd – evenals voorheen – ten hoogste 10 jaar bedragen.
-          Als de rechter het bevel geeft dat de voorwaarden onmiddellijk uitvoerbaar zijn (art. 14e Sr), gaat de proeftijd in op de dag van de einduitspraak.

Art. 14c (dat betrekking heeft op de voorwaarden) is aanzienlijk uitgebreid.
De algemene voorwaarden van lid 1 zijn uitgebreid in die zin, dat de verdachte – naast de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit – nu ook
-          medewerking moet verlenen om zijn identiteit te kunnen vaststellen (vingerafdrukken laten afnemen of identiteitsbewijs overleggen)
-          medewerking moet verlenen aan eventueel reclasseringstoezicht op het naleven van de voorwaarden (art. 14d Sr)
De bijzondere voorwaarden van lid 2 zijn nu voor een belangrijk deel expliciet vermeld.
Dat levert het volgende pakket bijzondere voorwaarden op:
-          vergoeding of herstel (geheel of gedeeltelijk) van de door het strafbare feit veroorzaakte schade
-          storting van een waarborgsom
-          storting van een geldbedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die de belangen van slachtoffers van strafbare feiten behartigt
-          een contactverbod
-          een gebiedsverbod
-          een locatiegebod op bepaalde tijdstippen
-          een meldplicht
-          een verbod op het gebruik van alcohol of drugs (en een verplichting om mee te werken aan bloed- en urineonderzoek t.b.v. de naleving daarvan)
-          opneming in een zorginstelling
-          de verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling
-          het verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
-          het deelnemen aan een gedragsinterventie
-          andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende

Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden (lid 3 nieuw)

Het oude lid 3 – waarin was bepaald dat de vrijheid om de eigen godsdienst of levensovertuiging te belijden, en de staatkundige vrijheid, niet mocht worden beperkt door de bijzondere voorwaarden – is geschrapt (geen toegevoegde waarde meer). Dat geldt ook voor het oude lid 4.

Art. 14d Sr (dat betrekking heeft op het toezicht op de naleving van de voorwaarden) wordt gewijzigd in die zin, dat (in lid 2) niet langer wordt gesproken van ‘hulp en steun’ bij de naleving van de voorwaarden, maar van ‘toezicht houden op’ en ‘het begeleiden bij’ de naleving van de voorwaarden.
De rechter kan daartoe – evenals voorheen – de (krachtens AMvB aangewezen) reclasseringsinstelling opdracht geven. Als de reclasseringsinstelling vaststelt dat een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet zij daarvan onverwijld melding aan het OM.

Art. 14e Sr is nieuw.
De rechter kan o.g.v. art. 14e Sr bevelen dat de gestelde voorwaarden (en het toezicht daarop) onmiddellijk uitvoerbaar zijn als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen (of gevaar veroorzaakt voor) de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

Op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het OM kan de rechter die kennisneemt van een eventueel hoger beroep, het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid opheffen.

Deze mogelijkheid is ook in het jeugdstrafrecht geïntroduceerd. Zie art. 77za nieuw Sr.

Art. 14f (dat betrekking heeft op de verkorting of verlenging van de proeftijd, en/of de wijziging van de voorwaarden) is gewijzigd in die zin, dat de eenmalige verlenging van de proeftijd geschiedt met ten hoogste twee jaar (i.p.v. met ten hoogste één jaar).

Art. 14fa Sr is nieuw en is grotendeels ontleend aan art. 15h Sr (dat betrekking heeft op de aanhouding van de voorwaardelijk invrijheidgestelde veroordeelde – en de schorsing van de invrijheidstelling door de R-C en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling door de rechter – wegens het niet naleven van de voorwaarden).

Als er ernstige redenen zijn om te vermoeden dat een voorwaarde niet wordt nageleefd, kan het OM (of in bepaalde gevallen de hulpOvJ) de aanhouding van de veroordeelde bevelen (lid 1).

Als het OM de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, dient het OM onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging (tul) in bij de Rechter-Commissaris, alsmede een vordering bij de rechter tot het in mindering brengen van de vrijheidsbeneming (op grond van dit artikel) bij de ten uitvoerlegging van de voorwaardelijke straf (lid 2).

De R-C beslist binnen 3x24 uur. Hangende de beslissing wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld (lid 3).
De veroordeelde wordt gehoord. De raadsman mag bij het onderzoek aanwezig zijn en kennis nemen van de daarop betrekking hebbende stukken (lid 4).
Als de R-C de vordering van het OM toewijst, beveelt hij de voorlopige ten uitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. Als hij de vordering afwijst, beveelt hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de veroordeelde (lid 5).
Het OM stelt de veroordeelde onverwijld schriftelijk op de hoogte van de beslissing van de R-C (lid 6).
De termijn van de voorlopige tul eindigt als de duur van de vrijheidsbeneming gelijk wordt aan de duur van de ten uitvoer te leggen voorwaardelijke straf. (lid 7)
Het bevel tot voorlopige tul kan door de rechter die bevoegd is te oordelen over de vordering tul van de voorwaardelijke straf, worden opgeheven (ambtshalve of op verzoek v.d. veroordeelde, resp. op vordering van het OM). (lid 8)

Deze regeling is ook van toepassing verklaard in het jeugdstraf(proces)recht. Zie art. 77cca (nieuw) Sr.

Art. 14g Sr (dat betrekking heeft op de vordering en de last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf wegens het niet naleven van de voorwaarden) blijft in grote lijnen ongewijzigd. Wel is er een nieuw lid toegevoegd:
Bij de last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf beveelt de rechter dat de vrijheidsbeneming uit hoofde van art. 14fa in mindering wordt gebracht van de ten uitvoer te leggen voorwaardelijke straf. Als er sprake is van een taakstraf bepaalt de rechter volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.

Deze regeling is ook van toepassing verklaard in het jeugdstrafrecht. Zie art. 77dd lid 4 (nieuw) Sr.

Art 14h Sr (dat betrekking heeft op de procedure) is op een enkel puntje aangepast:
-          het OM ziet slechts af van de vordering tul wegens het niet naleven van de voorwaarden indien met een (vordering) verlenging proeftijd en/of wijziging voorwaarden, dan wel met een waarschuwing kan worden volstaan
-          in geval de R-C o.g.v. art. 14fa een voorlopige tenuitvoerlegging heeft bevolen, geschiedt het onderzoek in de zaak zelf (dus m.b.t. de vordering tul) binnen 30 dagen na het bevel voorlopige tul.

De artt. 14i, 14j, en 14k Sr (die betrekking hebben op de procedure, de openbaarheid, het ontbreken rechtsmiddelen, de teruggave van de waarborgsom, etc.) zijn ongewijzigd gebleven.

Art. 14L Sr is nieuw.
Als de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling wordt afgewezen (of als het OM niet ontvankelijk is verklaard in zijn vordering) kan de rechter de veroordeelde op diens verzoek een vergoeding voor de schade toekennen die hij heeft geleden ten gevolge van de vrijheidsbeneming uit hoofde van art. 14fa.
Dat wil zeggen dat voor schadevergoeding slechts in aanmerking komt de schade ten gevolge van de aanhouding en vrijheidsbeneming op grond van art. 14fa, dus in het kader van het bevel voorlopige tenuitvoerlegging door de R-C (indien er sterke vermoedens bestaan dat de veroordeelde de voorwaarden niet heeft nageleefd).

Deze regeling is ook van toepassing verklaard in het jeugdstrafrecht. Zie art. 77dd lid 5 (nieuw) Sr.

Art 89 lid 1, tweede volzin, lid 2 en lid 6 Sv en art. 90 en 93 Sv zijn van overeenkomstige toepassing.

Zie ook de vergelijkbare bepaling in het kader van de Wet Rechterlijk Contact- en Gebiedsverbod (zie elders op deze site).


B.     De voorwaardelijke invrijheidstelling

Art. 15 Sr (dat betrekking heeft op het tijdstip waarop, en de voorwaarden waaronder veroordeelden tot een vrijheidsstraf voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld) is op een enkel punt gewijzigd.
Zo is er een nieuwe uitzondering aan de uitzonderingen toegevoegd: als de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, komt hij niet in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling..

Art. 15a Sr (dat betrekking heeft op de voorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidsstelling) is als volgt gewijzigd (min of meer conform art. 14a Sr):

De algemene voorwaarden van lid 1 zijn uitgebreid in die zin dat de verdachte – naast de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit – nu ook
-          medewerking moet verlenen om zijn identiteit te kunnen vaststellen (vingerafdrukken laten afnemen of identiteitsbewijs overleggen)
-          medewerking moet verlenen aan eventueel reclasseringstoezicht op het naleven van de voorwaarden (art. 14d Sr)
De bijzondere voorwaarden van lid 2 zijn nu (ook hier) voor een belangrijk deel expliciet vermeld. Dat levert het volgende pakket bijzondere voorwaarden op:
-          een contactverbod
-          een gebiedsverbod
-          een locatiegebod op bepaalde tijdstippen
-          een meldplicht
-          een verbod op het gebruik van alcohol of drugs (en een verplichting om mee te werken aan bloed- en urineonderzoek t.b.v. de naleving daarvan)
-          opneming in een zorginstelling
-          de verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling
-          het verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
-          het deelnemen aan een gedragsinterventie
-          andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende
Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden (lid 4 nieuw)

De bijzondere voorwaarden komen grotendeels overeen met de bijzondere voorwaarden van art. 14a, met uitzondering van de vergoeding of herstel van de veroorzaakte schade, de storting van een waarborgsom en de storting van een som in het waarborgfonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die de belangen van slachtoffers van strafbare feiten behartigt. Deze voorwaarden worden minder geschikt geacht als voorwaarden bij een voorwaardelijke invrijheidstelling. De gedachte is dat voorwaardelijke invrijheidstelling niet zozeer beoogt criminele gedragspatronen te doorbreken, maar in het teken staat van een begeleide terugkeer in de samenleving.

Art. 15b Sr regelt het toezicht op de naleving van de voorwaarden (door het OM  en, namens het OM, door de krachtens AMvB aangewezen reclasseringsinstelling). Zie het vergelijkbare art. 14d Sr.

Art. 15c, 15d, 15e, 15f, Sr blijven ongewijzigd. Deze artikelen hebben betrekking op
-          de proeftijd (minimaal een jaar en voor het overige gelijk aan de periode waarvoor voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend)
-          het uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (o.a. in geval van ernstige misdragingen tijdens de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de straf, in geval van pogingen van de veroordeelde om zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de straf, in geval het recidiverisico onvoldoende kan worden beperkt door het stellen van voorwaarden, etc.).
Het OM – d.w.z. de Çentrale Voorziening Voorwaardelijke Invrijheidsstelling (CVvi) – richt daartoe een vordering tot de desbetreffende rechtbank, met in achtneming van de daartoe strekkende Aanwijzing Voorwaardelijke Invrijheidsstelling (Staatscourant 21 maart 2012 nr. 5379).
In art. 15e en 15f Sr wordt de procedure nader uitgewerkt.

Art. 15g Sr (dat betrekking heeft op de gehele of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling wegens het niet naleven van de voorwaarden) is slechts op een enkel punt redactioneel gewijzigd.

Art. 15h Sr (dat betrekking heeft op de aanhouding van de voorwaardelijk invrijheidgestelde door het OM – en de vordering tot schorsing van de invrijheidstelling bij de R-C en de vordering tot de herroeping van de invrijheidstelling bij de rechter – als er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat deze zich zodanig heeft gedragen dat de invrijheidstelling zal worden herroepen) is d.m.v. enkele summiere wijzigingen in overeenstemming gebracht met art. 14fa Sr.
Zie art. 14fa Sr

Art. 15i Sr (dat betrekking heeft op de vordering tot herroeping van de invrijheidstelling bij de rechter) is op een enkel puntje gewijzigd: als het OM van oordeel is dat met een wijziging van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan, ziet het OM af van de vordering tot herroeping van de invrijheidstelling.
Zie ook art. 14h Sr.
Zie in dit verband ook de Aanwijzing Voorwaardelijke Invrijheidstelling, waarin het beleid inzake het vorderen van uitstel of de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is uitgewerkt.

C.    Taakstraffen

Art. 22c Sr (dat betrekking heeft op taakstraffen) is gewijzigd: taakstraffen bestaan nu alleen nog uit het verrichten van onbetaalde arbeid, dat ten hoogste 240 uur mag duren.
De leerstraffen zijn getransplanteerd naar de voorwaarden bij de voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling.

vrijdag 11 mei 2012

Het rechterlijk gebieds- of contactverbod



Inleiding

Op 1 april 2012 is de Wet rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregelen in werking getreden.
Daarmee kan de rechter een dader die hij veroordeelt ter zake van bepaalde overlast veroorzakende strafbare feiten, één van de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen (naast of in plaats van andere straffen en/of maatregelen):
-          Een gebiedsverbod
-          Een contactverbod
-          Een meldplicht

De vrijheidsbeperkende maatregel kan (ambsthalve of op vordering van de OvJ) worden opgelegd voor maximaal 2 jaar.

Het doel van de maatregel is: het onmiddellijk herstellen van de rechtsorde, d.w.z.: het onmiddellijk doen stoppen van het strafbare en ernstig belastende gedrag van de dader ten aanzien van zijn omgeving (personen en/of goederen).
De rechter zal de vrijheidsbeperkende maatregel dan ook alleen (kunnen) opleggen als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de dader na zijn veroordeling opnieuw in de fout zal gaan en zich opnieuw belastend zal gedragen t.o.v. zijn omgeving.

Dat alles impliceert dat de noodzaak, duur en inhoud van de maatregel niet afhangt van de ernst van het strafbare feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld, maar van het maatschappelijk belang om de rechtsorde te herstellen. Dat laat echter onverlet dat de verdachte wel zal moeten worden veroordeeld wil de rechter de vrijheidsbeperkende maatregel kunnen opleggen (dit in tegenstelling tot sommige andere maatregelen, zoals de ‘onttrekking aan het verkeer’, maar bijvoorbeeld ook de tbs).

De rechter kan de maatregel (onder bepaalde voorwaarden; zie hieronder: art. 38v lid 4 Sv)onmiddellijk uitvoerbaar verklaren. Hoger beroep heeft dan geen schorsende werking.

Elke keer dat de dader het gebiedsverbod, contactverbod of de meldplicht niet naleeft, levert dat ten minste drie dagen vervangende hechtenis op.

Als de veroordeelde van het vonnis in beroep gaat, kan het gerechtshof – als het van oordeel is dat de maatregel niet in stand kan blijven – het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel opheffen. Het gerechtshof kan, bij bevestiging van het vonnis van de rechtbank, ook beslissen de directe tenuitvoerlegging voort te zetten of (indien dat nog niet is gebeurd) bevelen.

Tegelijk met de inwerkingtreding van deze wet is ook de nieuwe Wet Voorwaardelijke Veroordeling en Voorwaardelijke Invrijheidstelling in werking getreden.
Op grond daarvan kan de rechter eveneens (in dat geval in de vorm van een bijzondere voorwaarde) o.a. een gebiedsverbod, een contactverbod of een meldplicht opleggen.
Doel daarvan is echter niet primair het herstel van de geschonden rechtsorde, maar het doorbreken van criminele gedragspatronen.
Als de rechter beide doelen wil dienen, kan de rechter ook kiezen voor een combinatie. D.w.z.: eerst een direct uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel om het belastende gedrag onmiddellijk te doen stoppen. En vervolgens een bijzondere voorwaarde (met dezelfde strekking en inhoud) die ten uitvoer wordt gelegd zodra de veroordeling onherroepelijk is.

De rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel kan ook voortbouwen op vrijheidsbeperkende interventies voorafgaande aan de berechting.

Een voorbeeld daarvan is: het gebieds- of contactverbod als voorwaarde die de rechter kan verbinden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 80 Sv)

Een ander voorbeeld is de gedragsaanwijzing die de OvJ op grond van de ‘Voetbalwet’ kan geven tijdens het vooronderzoek (zie elders op deze site). Deze gedragsaanwijzing komt in grote lijnen overeen met de vrijheidsbeperkende maatregel die de rechter kan opleggen als hij tot een veroordeling komt.
De gedragsaanwijzing door de OvJ kan dus naadloos overgaan in een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (of een bijzondere voorwaarde met vergelijkbare inhoud en strekking in geval van een voorwaardelijke veroordeling), zij het dat de rechter niet gebonden is aan de beperkingen die wel gelden voor het OM (o.a. ernstige bezwaren, beperkt aantal gevallen waarvoor de gedragsaanwijzing kan worden gegeven, etc.).

Het OM kan overigens ook gedragsaanwijzingen geven in het kader van de OM-afdoening.

En ten slotte kent de wet nog de bevoegdheid van een rechterlijk bevel tot handhaving van de openbare orde (art. 540 e.v. Sv), die eveneens vooruitloopt op de berechting van de verdachte. Van deze mogelijkheid wordt echter in de praktijk nauwelijks nog gebruik gemaakt.

Voor zover er in de voorfase geen mogelijkheden zijn vrijheidsbeperkende maatregelen te treffen, zal het OM moeten aansturen op ‘snelrecht’ (zie elders op deze site) om de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk te kunnen effectueren.

Omdat (ook) in dit verband een persoons- en gebiedsgebonden aanpak voorop staat, zullen ook hier de zgn. ‘Veiligheidshuizen’ een belangrijke rol (moeten) spelen (zie elders op deze site), o.a. met het oog op een adequate informatievoorziening van de rechter die moet beslissen over de vrijheidsbeperkende maatregel.


De nieuwe wetsartikelen op een rijtje.

Art. 38v Sr
Art. 38v Sr is de kernbepaling van de regeling. Daarin wordt de bevoegdheid geregeld om iemand die wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit, een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht op te leggen (lid 1 en 2).
De maximum duur is (inmiddels) gesteld op twee jaar (lid 3).
De maatregel kan dadelijk uitvoerbaar worden verklaard als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen (lid 4).
In hoger beroep kan het bevel ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde, of op vordering van het OM, worden opgeheven (lid 5)
De maatregel kan tezamen met andere straffen en maatregelen worden opgelegd (lid 6).

Art. 38w
De rechter die de maatregel oplegt, beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast als de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet. Hij bepaalt voorts de duur van de vervangende hechtenis voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Deze bedraagt ten minste drie dagen en (in totaal) ten hoogste 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de vrijheidsbeperkende maatregel niet op.
Indien de maatregel wordt opgelegd aan een jeugdige, beveelt de rechter dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast als de jeugdige niet aan de maatregel voldoet. (zie art. 77we en het – met art. 38x vergelijkbare art. 77wf)

Art. 38x Sr
De OvJ (of hulp-OvJ) kan de veroordeelde aanhouden als er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de maatregel niet naleeft.
Hij dient dan onverwijld een vordering ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis in bij de Rechter Commissaris.
Deze beslist binnen 3x24 uur. Gedurende die tijd wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
De R-C hoort de veroordeelde. De raadsman mag bij het onderzoek aanwezig zijn.
Als de R-C de vordering afwijst, wordt de aangehoudene onmiddellijk in vrijheid gesteld.
Als de R-C de vordering toewijst, beveelt hij de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
De OvJ stelt de aangehoudene onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing van de R-C.
Zowel de veroordeelde als de OvJ kunnen van de beslissing binnen 14 dagen in hoger beroep gaan bij de rechter die de maatregel heeft bevolen.

Art. 38ij Sr
Op verzoek van de veroordeelde kan het gerecht dat als laatste over de maatregel heeft geoordeeld, hem ten laste van de staat een vergoeding toekennen van de schade als gevolg van de vrijheidsbeneming uit hoofde van art. 38x Sr als
-      de vordering tot tenuitvoerlegging (t.u.l.) van de vervangende hechtenis is afgewezen,
-      het OM niet ontvankelijk is verklaard
-      de beslissing van de R-C waarin deze de vordering t.u.l. van het OM toewijst, in hoger    beroep wordt vernietigd
-      de zaak eindigt zonder oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel (dat kan het geval zijn als in hoger beroep de directe uitvoerbaarheid van de maatregel wordt opgeheven en de verdachte op grond van art. 38x al heeft vastgezeten in vervangende hechtenis).
N.B.: Als in hoger beroep de directe uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven, wordt voor deze ten onrechte opgelegde en direct ten uitvoer gelegde maatregel als zodanig geen schadevergoeding toegekend. Alleen voor de schade als gevolg van de vrijheidsbeneming op grond van art. 38x Sr.

De artikelen 89 lid 1, tweede volzin, lid 2 en lid 6 en art. 90 en 93 zijn van overeenkomstige toepassing.