Zie voor meer: N.J.M. Kwakman, 'Het openbaar Ministerie en slachtoffers van delicten' in Strafblad 2010/6, p. 478-493
Een drietal ontwikkelingen op weg naar een sterkere positie van het slachtoffer in het strafproces.
A.
De Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Staatsblad 2010, nr.1)
Met deze wet krijgt het slachtoffer (en bepaalde nabestaanden, zie art. 51d Sv) een zelfstandige positie in het strafproces, met eigen rechten en bevoegdheden. Deze rechten en bevoegdheden zijn geregeld in een nieuwe titel IIIA, eerste boek, Wetboek van Strafvordering.
De regeling is inmiddels gewijzigd met de Wet van 12 juli 2012 (uitbreiding spreekrecht slachtoffers en nabestaanden)
De regeling is inmiddels gewijzigd met de Wet van 12 juli 2012 (uitbreiding spreekrecht slachtoffers en nabestaanden)
De belangrijkste rechten/bevoegdheden nog eens op een rijtje:
Eerste afdeling titel IIIA: Rechten van het slachtoffer.
Correcte bejegening
De OvJ draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer (art. 51a lid 2 Sv jo. art. 288a lid 2 Sv)
Informatieverstrekking
De informatieverstrekking aan het slachtoffer wordt in een aantal opzichten verbeterd (art. 51a lid 3 Sv).
Zo moet, als de politie afziet van opsporing van de dader of als de politie het proces-verbaal aan het OM opstuurt, het slachtoffer daarvan schriftelijk op de hoogte worden gebracht.
Voorts hebben slachtoffers het recht om desgewenst processtukken in te zien (art. 51b Sv).
Daarnaast wordt de verplichting tot informatieverstrekking over de invrijheidstelling van verdachte/veroordeelde (op verzoek) uitgebreid (art. 51a lid 3 Sv). Het betreft met name de invrijheidstelling van veroordeelden die zich schuldig hebben gemaakt aan bepaalde misdrijven (misdrijven waarop een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld, alsmede enkele andere in art. 51e, lid 1 Sv aangeduide misdrijven) en de dader voorts is veroordeeld tot gevangenisstraf (d.i. nieuw) en/of TBS of jeugddetentie en/of een PIJ-maatregel.
Toevoegen relevante stukken aan het dossier
Andersom krijgt het slachtoffer het recht om de OvJ te verzoeken bepaalde stukken die het slachtoffer relevant acht voor het onderzoek in zijn zaak, aan het dossier toe te voegen (art. 51b lid 2 Sv). Bij weigering kan het slachtoffer daartegen een bezwaarschrift indienen bij de rechter (art. 51b lid 3 en 4 Sv).
Bijstand door een advocaat en een tolk
Bijstand door een raadsman en een tolk wordt geregeld in art. 51c Sv. Afhankelijk van het inkomen van het slachtoffer is een kosteloze toevoeging door de Raad voor rechtsbijstand mogelijk. Bij de informatieverstrekking over de gang van zaken tijdens de zitting zal het OM het slachtoffer moeten informeren over het recht om van een tolk gebruik te mogen maken.
Spreekrecht
Diverse personen die direct of indirect de dupe zijn geworden van een strafbaar feit, hebben spreekrecht:
a)
het slachtoffer zelf (voor zover - in beginsel -12 jaar of ouder);
b)
nabestaanden van - in beginsel - 12 jaar of ouder (zoals de echtgenoot of een bloedverwant die aan bepaalde voorwaarden voldoet (art. 51e lid 4 Sv)); deze kunnen het spreekrecht ook uitoefenen namens het slachtoffer (of andere nabestaande) indien deze niet bij machte is het spreekrecht uit te oefenen (art. 51e lid 7 Sv);
c)
de (pleeg)ouders van minderjarige slachtoffers of andere personen die met het kind een nauwe persoonlijke betrekking hebben;
d)
de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers die de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt;
e)
een (uitdrukkelijk gevolmachtigde) advocaat of andere gemachtigde die het slachtoffer vertegenwoordigt op de terechtzitting (zie ook art. 258, laatste lid, Sv).
Deze personen hebben een spreekrecht indien het een misdrijf betreft waarop een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld, en voorts een aantal andere in art. 51e lid 1 Sv opgesomde misdrijven.
Het slachtoffer of andere spreekgerechtigde kan in dat verband een verklaring afleggen over de gevolgen die het strafbare feit bij hem (of het minderjarig kind dat de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt) teweeg heeft gebracht (art. 51e lid 2 Sv jo art. 302 Sv).
a)
het slachtoffer zelf (voor zover - in beginsel -12 jaar of ouder);
b)
nabestaanden van - in beginsel - 12 jaar of ouder (zoals de echtgenoot of een bloedverwant die aan bepaalde voorwaarden voldoet (art. 51e lid 4 Sv)); deze kunnen het spreekrecht ook uitoefenen namens het slachtoffer (of andere nabestaande) indien deze niet bij machte is het spreekrecht uit te oefenen (art. 51e lid 7 Sv);
c)
de (pleeg)ouders van minderjarige slachtoffers of andere personen die met het kind een nauwe persoonlijke betrekking hebben;
d)
de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers die de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt;
e)
een (uitdrukkelijk gevolmachtigde) advocaat of andere gemachtigde die het slachtoffer vertegenwoordigt op de terechtzitting (zie ook art. 258, laatste lid, Sv).
Deze personen hebben een spreekrecht indien het een misdrijf betreft waarop een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld, en voorts een aantal andere in art. 51e lid 1 Sv opgesomde misdrijven.
Het slachtoffer of andere spreekgerechtigde kan in dat verband een verklaring afleggen over de gevolgen die het strafbare feit bij hem (of het minderjarig kind dat de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt) teweeg heeft gebracht (art. 51e lid 2 Sv jo art. 302 Sv).
Tweede afdeling titel IIIA: Schadevergoeding
Enkele wijzigingen m.b.t. schadevergoeding (in het kader van de voeging als benadeelde partij of als erfgenaam in de zin van art. 51f lid 2 Sv, alsmede de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr):
Bemiddeling
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende bemiddeling tussen de verdachte en het slachtoffer (art. 51h Sv).
Schadevergoedingsvordering ook m.b.t. schade a.g.v. ad informandum gevoegde feiten
Het slachtoffer kan ook ontvankelijk zijn in zijn vordering tot schadevergoeding ter zake van schade die het gevolg is van ad informandum gevoegde feiten (art. 361 lid 2 Sv). Dat was voorheen niet mogelijk. Er moet nog wel een rechtstreeks verband bestaan tussen de schade en (ook) het ad informandum gevoegde feit, maar uit de jurisprudentie mag worden afgeleid dat het begrip ‘rechtstreeks verband’ ruim kan worden uitgelegd.
Schadevergoedingsvordering jegens ouders van jeugdigen jonger dan 14 jaar.
Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als onrechtmatige daad te beschouwen gedraging van een jeugdige jonger dan 14 jaar, dan wordt de vordering geacht te zijn gericht op diens ouders of voogd (art. 51g lid 4 Sv jo art. 361 lid 5 (nieuw) Sv).
Dezen hebben een zelfstandige beroepsmogelijkheid tegen het deel van het vonnis dat daarop betrekking heeft (art. 421 lid 5 Sv).
De ouders of voogd van minderjarigen zijn overigens (inmiddels) verplicht tot het bijwonen van de terechtzitting waarin de zaak van de minderjarige wordt behandeld (art. 496 lid 1 Sv nieuw).
Nieuw voegingscriterium: onevenredige belasting
De rechter kan de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren als de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert (art. 361 lid 3 (nieuw) Sv. Dit voegingscriterium is nieuw. (Voorheen gold het ‘clear-case criterium’: de vordering moest van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding).
Voorschotregeling i.g.v. schadevergoedingsmaatregel
Indien de veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel opgelegd heeft gekregen, krijgt het slachtoffer na acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis het toegewezen bedrag uitgekeerd (art. 36f, lid 6 Sr). Als de veroordeelde binnen die termijn (nog) niet (geheel) aan zijn verplichting heeft voldaan, keert de staat het resterende bedrag als voorschot uit aan het slachtoffer, niet zijnde een rechtspersoon. Dit recht op een voorschot geldt voorlopig (op grond van het desbetreffende AMvB) alleen m.b.t. geweld- en zedendelicten. Als het recht op een voorschot ook gaat gelden voor vermogensdelicten, kan bij AMvB worden bepaald dat voorschotten m.b.t. vermogensdelicten gebonden zijn aan een bovengrens van 5000,- (of meer) per zaak.
Daarnaast zijn elders in de wet nog enkele (andere) processuele bevoegdheden of rechten, geregeld, zoals:
- De bijkomende bevoegdheden van het slachtoffer die voortvloeien uit het recht om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces en een schadeclaim in te dienen met het oog op art. 36f Sr en art. 51f e.v. Sv (vgl. art. 334 Sv: o.a. bewijsstukken overleggen m.b.t. de geleden schade; vgl. ook het per 1-1-2014 ingevoerde 'conservatoir beslag' ten behoeve van de schadevergoeding voor het slachtoffer: art. 94a lid 3,4 Sv nieuw)
- naast het spreekrecht: het recht om een schriftelijke verklaring te doen opnemen in het dossier (art 51b lid 2 jo art. 344 lid 1 onder 5e Sv);
- het recht om een second opinion te vragen over de kwaliteit van het opsporingsonderzoek (Dit recht is geregeld in de Aanwijzing Tweede Beoordeling (of ‘review’) van 2006);
- het recht om een art. 12 Sv-procedure te beproeven;
- En zelfs het recht om een onderzoekshandeling uit te lokken om bijvoorbeeld uitsluitsel te krijgen over een eventuele HIV-besmetting (geregeld in de Wet Verplichte Medewerking aan een Bloedtest in Strafzaken (Stb. 2009, 475). Zie het nieuwe art. 151e Sv).
B.
Het project ‘Slachtoffers Centraal (kwaliteitsimpuls uitvoering slachtofferondersteuning)’ van het Ministerie van Justitie
Het project Slachtoffers Centraal, dat is gestart op 4 april 2007 – en inmiddels is afgerond – borduurde voort op diverse onderzoeken over de positie van slachtoffers in het strafproces, en heeft een groot aantal plannen en maatregelen opgeleverd.
De doelstelling van het project was: het ondersteunen van slachtoffers van misdrijven en het voorzien in rechten, zodat zij het gebeurde snel te boven komen, zich geen slachtoffer meer voelen en het zelfvertrouwen versterkt terugkeert.
In deze doelstelling lagen vijf subdoelstellingen (eindtermen) besloten:
- slachtoffers hebben een evenwichtige rechtspositie in het strafproces;
- slachtoffers worden adequaat opgevangen en ondersteund, afhankelijk van de ernst van het delict, gericht op het hernemen van de eigen verantwoordelijkheid;
- slachtoffers hebben mogelijkheden tot schadeverhaal;
- slachtoffers van ernstige delicten komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming in de schade;
- slachtoffers wordt de mogelijkheid van een slachtoffer-dadergesprek geboden.
Aan de hand van een inventarisatie van knelpunten op dit vlak in de praktijk, is een aantal verbeterpunten geformuleerd:
- kwaliteitsverbetering van de diensten aan slachtoffers en steviger verankering van de rol van het slachtoffer in de uitvoering daarvan;
- differentiatie van rechten en diensten voor slachtoffers. De ernst van het misdrijf, in casu de mate van inbreuk op de integriteit van het slachtoffer, is daarvoor van doorslaggevende betekenis;
- de mogelijkheden van schaderegeling (inclusief de kwaliteit daarvan) worden verbeterd;
- de organisatie van slachtofferondersteuning wordt herzien, met als uitgangspunt één lokaal aanspreekpunt voor het slachtoffer.
Het project kende met betrekking tot de aanpak van deze verbeterpunten een drietal werkgroepen:
a) de werkgroep ‘kwaliteit’ (m.b.t. het ontwikkelen van: een meetinstrument kwaliteitsbewaking; differentiatie en maatwerk; opleidingsbehoefte, etc.);
b) de werkgroep ‘schaderegeling’ (t.b.v. het ontwikkelen van een eenvoudiger schadeformulier voor alle fasen van het strafproces);
c) en de werkgroep ‘organisatie’(een werkgroep die zich speciaal bezig houdt/hield met het ‘vernieuwd slachtofferloket’).
Van de werkzaamheden van deze werkgroepen is verslag gedaan in eindrapporten (op 6 juni 2008 goedgekeurd door de zgn. Kerngroep Slachtoffers Centraal) waarin tevens een aantal maatregelen en instrumenten is voorgesteld en uitgewerkt.
Vooral van het project ‘vernieuwd slachtofferloket’ wordt veel verwacht.
Voorts is/wordt er (ook) gewerkt aan een differentiatie in soorten schade, de taakverdeling tussen politie en justitie, het schadeformulier, het slachtofferloket als domiciliekeuze, etc.
De wijze waarop het vernieuwd slachtofferloket moet zijn ingericht, wat de taken zijn van de participerende kernpartijen, hoe de coördinatie en de samenwerking met andere organisaties moet worden vormgegeven, hoe de schaderegeling er uit moet zien, etc. is te vinden in de ‘Richtlijnen voor de pilot vernieuwd slachtofferloket Breda, Rotterdam, Utrecht en Maastricht’ (augustus 2008).
Wat betreft de organisatie van het vernieuwd slachtofferloket , zijn het OM, de politie en Slachtofferhulp Nederland te beschouwen als de kernpartijen.
Met andere betrokken organisaties (rechtbank en gemeente, de Raad voor de Kinderbescherming, de Reclassering, het Schadefonds Geweldsmisdrijven) worden nauwe contacten onderhouden.
De coördinatie is in handen van een gezamenlijk aan te stellen (onafhankelijke) coördinator, die aan bepaalde gedetailleerd omschreven eisen dient te voldoen, en die verantwoording aflegt aan een stuurgroep die in ieder arrondissement is/wordt ingesteld..
C.
Het beleid van het OM m.b.t. slachtoffers
Binnen het OM wordt al gedurende langere tijd – al lang voordat het Project Slachtoffers Centraal en, als uitvloeisel daarvan, de pilot Vernieuwd Slachtofferloket van start gingen – (meer) werk gemaakt van het verbeteren van de positie van het slachtoffer in het strafproces.
Zorg en aandacht voor het slachtoffer worden in dat verband door het OM als belangrijke onderdelen van een goede rechtspleging gezien, waarbij een correcte bejegening van het slachtoffer voorop staat.
Zo wordt het slachtoffer al sinds eind vorige eeuw
- (beter) geïnformeerd over het verloop van zijn strafzaak en over de (on)mogelijkheden tot rechtsherstel (geen verwachtingen wekken die niet waargemaakt kunnen worden),
- zijn er inmiddels in alle arrondissementen slachtofferloketten opgericht
- en worden de mogelijkheden om te komen tot een regeling van de (materiële of immateriële) schade in het kader van de strafzaak zoveel mogelijk benut.
Deze ‘basistaken slachtofferzorg’, en de uitwerking daarvan, worden verwoord en, voor alle fasen van het vooronderzoek, geregeld in de Aanwijzing Slachtofferzorg.
Zo wordt het vereiste van een correcte bejegening voor de fase van de aangifte uitgewerkt in
- het vereiste van een zo zorgvuldig mogelijke behandeling van de aangifte van het slachtoffer,
- het verstrekken van informatie over mogelijkheden tot schadevergoeding
- en het zo mogelijk (i.g.v. een bekennende en bereidwillige verdachte en eenvoudig vast te stellen materiële schade) tot stand brengen van een schadevergoedingsregeling tussen verdachte en slachtoffer.
Ook in de vervolgfase dient het slachtoffer – indien gewenst – zo goed mogelijk te worden geïnformeerd, o.a. over:
- het verloop van de procedure; de mogelijkheid van een beklag o.g.v. art. 12 Sv (als het OM meent te moeten seponeren),
- de mogelijkheid tot schadevergoeding binnen het strafproces
- en – in geval van bepaalde ernstige delicten – de mogelijkheid van een gesprek met de OvJ.
Dat laatste kan bijvoorbeeld van belang zijn als het OM om bewijstechnische redenen moet afzien van (verdere) vervolging, terwijl de ouders van het vermeende slachtoffertje er van overtuigd zijn dat hun kind seksueel is misbruikt. Dergelijke slachtoffergesprekken stellen hoge eisen aan de – verderop nog te bespreken – deskundigheid en vaardigheden van de OvJ in kwestie.
Voorts levert ook het OM – indien het slachtoffer dat wenst – de nodige inspanningen om een schaderegeling tot stand te brengen voor zover dat nog niet is gebeurd. Indien het slachtoffer zich als benadeelde partij wenst te voegen in de strafzaak, is het OM verantwoordelijk voor het tijdig toesturen van een voegingsformulier en zorgt het OM ervoor dat het slachtoffer dat zich heeft gevoegd, (indien gewenst) het dossier kan inzien met het oog op diens vordering.
Bij allerlei beslissingen van het OM (de termijn van dagvaarding, de beslissing om al dan niet in hoger beroep te gaan, de beslissing om een geldboete dan wel een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, etc.) houdt het OM rekening met de belangen van het slachtoffer.
De Aanwijzing Slachtofferzorg vormt de (voorlopige) kern van het slachtofferbeleid binnen het OM en de vertaling van het boven besproken EU-Kaderbesluit en de Wet Terwee in eigen beleidsregels.
Maar ook in andere aanwijzingen zijn deze beleidsregels te herkennen.
Vgl. de Aanwijzing Opsporing en Vervolging inzake Seksueel Misbruik.
Deze Aanwijzing is het resultaat van de samenvoeging van de twee aanwijzingen ‘bejegening slachtoffers van zedenzaken’ en ‘opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties’, die op hun beurt weer de opvolgers waren van de richtlijn De Beaufort voor de bejegening van slachtoffers van seksuele misdrijven van 1986.
De nieuwe (onlangs in werking getreden) Aanwijzing Opsporing en Vervolging inzake Seksueel Misbruik heeft – naast het vereiste van een zorgvuldige bejegening van het slachtoffer, informatieverstrekking en hulpverlening – vooral betrekking op de speciale deskundigheidseisen van opsporingsambtenaren en Officieren van Justitie die bij zedenzaken zijn betrokken.
Zo worden
- aan de ‘zeden-rechercheurs’ speciale opleidingseisen gesteld
- en is er op elk parket een zgn. ‘zedenaanspreek-officier’ (dan wel ‘zedenaanspreek advocaat-generaal’) aangesteld met speciale competenties, die als deskundige/specialist participeert in lokale netwerken op zedengebied.
Ten slotte spelen de belangen van het slachtoffer een grote rol bij de vraag of al dan niet voor een beleidssepot kan of moet worden gekozen.
Dat is onder meer af te leiden uit het overzicht van sepotcodes (en met name beleidssepot code 70 en code 72).
Ook moet in het kader van de transactie- en strafvorderingsrichtlijnen (Bos Polaris) speciaal rekening worden gehouden met de vraag of er een schaderegeling heeft plaats gevonden of nog mogelijk is, en/of deze wordt geweigerd door de verdachte of het slachtoffer (wel of geen transactie, dan wel: wel of geen korting op de strafeis).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten