De Wet Herziening Regels betreffende de Processtukken in Strafzaken.
Het wetsvoorstel Herziening Regels betreffende de Processtukken in Strafzaken is (evenals – inmiddels ook – het wetsvoorstel Versterking Positie Rechter Commissaris) door de Eerste Kamer aangenomen en is/wordt gepubliceerd in het Staatsblad.
De wet treedt binnenkort in werking.
Enkele belangrijke wijzigingen en aandachtspunten.
Algemene opmerking vooraf:
Hoewel de OvJ verantwoordelijk blijft voor het dossier, krijgt de R-C ook in dit verband (in de geest van de Wet Versterking Positie R-C) meer in de melk te brokkelen.
A.
Kennisneming (en afschriften) van de processtukken: art. 30-33 Sv
Art. 30 Sv
Art. 30 Sv regelt het recht van de verdachte om kennis te nemen van de processtukken, dat wil zeggen: de stukken uit het dossier dat op zijn zaak betrekking heeft.
Omdat – met de inwerkingtreding van de Wet Versterking Positie R-C – het Gerechtelijk Vooronderzoek wordt afgeschaft (zie elders), is de redactie van lid 1 enigszins aangepast.
De belangrijkste wijziging (laatste volzin van lid 1):
De OvJ staat kennisneming van de processtukken (gedurende het voorbereidend onderzoek) toe, in elk geval vanaf het eerste verhoor na aanhouding.
Op verzoek van de verdachte kan de R-C (na de OvJ te hebben gehoord) de OvJ die in gebreke blijft de kennisneming te verlenen, een termijn stellen.
Niettemin kan de OvJ (evenals voorheen) de verdachte de kennisneming van bepaalde stukken onthouden indien het belang van het onderzoek dat vordert.
In dat geval wordt de verdachte schriftelijk meegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet compleet zijn.
De verdachte kan binnen 14 dagen na deze schriftelijke mededeling een bezwaarschrift indienen bij de R-C (en dus niet meer bij de raadkamer) en daarna telkens opnieuw na 30 dagen!
Art. 31 Sv
Art. 31 heeft betrekking op de processtukken waarvan de kennisneming in ieder geval niet mag worden onthouden (blijft ongewijzigd).
Art. 32 Sv
De verdachte kan (evenals voorheen) onder bepaalde voorwaarden een afschrift van de stukken krijgen.
Nieuw is dat de OvJ kan bepalen dat van bepaalde processtukken (of gedeeltes daarvan) geen afschrift wordt verstrekt:
a) in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
b) in het belang van de opsporing en vervolging van (andere) strafbare feiten
c) op andere zwaarwegende gronden aan het algemeen belang ontleend.
(In de MvT (p. 32 en 33) worden als voorbeelden genoemd: gegevensdragers met kinderpornografisch materiaal, een video-opname van jeugdige getuigen, etc.)
De beslissing wordt de verdachte schriftelijk meegedeeld.
De verdachte kan daartegen binnen 14 dagen een bezwaarschrift indienen bij de R-C.
Alvorens daarover te beslissen, hoort de R-C de OvJ.
(E.e.a. wordt nader uitgewerkt in een AMvB)
Art. 33 Sv
Art. 33 heeft betrekking op het recht van de verdachte om in beginsel alle stukken in te zien nadat hij ter terechtzitting is gedagvaard of nadat jegens hem een strafbeschikking is uitgevaardigd.
Inhoudelijk is er – op enkele redactionele wijzigingen na – niet veel veranderd.
Nieuw is wel dat – ook na dagvaarding of uitvaardiging van een strafbeschikking – de kennisneming van stukken kan worden geweigerd als de OvJ dat noodzakelijk acht in geval:
a)
een getuige daardoor ernstige overlast zal ondervinden of ernstig zal worden belemmerd in de uitoefening van zijn ambt/beroep
b)
een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad
c)
de staatsveiligheid wordt geschaad.
Zie hieronder de bespreking van het nieuwe art. 149b Sv waarnaar in art. 33 wordt verwezen.
Art. 149b Sv heeft betrekking op het achterwege laten van de voeging van bepaalde stukken bij de processtukken. Art. 149b Sv verwijst op zijn beurt naar de – boven vermelde – belangen die worden genoemd in art. 187d, lid 1 Sv.
De OvJ heeft – op grond van art. 149b Sv – voor het achterhouden van de desbetreffende stukken wel een machtiging nodig van de R-C.
B.
Verzoek van verdachte om stukken bij de processtukken te mogen voegen.
Deze voorziening is nieuw.
Art. 34 Sv
De verdachte/verdediging wordt nu (ook in eerste instantie) expliciet de mogelijkheid geboden om een gemotiveerd verzoek bij de OvJ in te dienen om bepaalde stukken die hij/zij van belang acht voor de beoordeling van de zaak, bij de processtukken te voegen (lid 1).
Lid 2 is wat onduidelijk is geredigeerd. Men zou daarin kunnen lezen dat de OvJ wordt verzocht de desbetreffende stukken in te zien alvorens een beslissing te nemen over de voeging daarvan. Echter, uit de MvT kan worden afgeleid dat lid 2 doelt op het verzoek van de verdachte om de desbetreffende stukken – die bijvoorbeeld in het bezit zijn van de OvJ – (vooraf) zelf te mogen inzien om zijn verzoek te kunnen onderbouwen.
Ook hier kan de R-C op verzoek van de verdachte de OvJ die in gebreke blijft te beslissen over het kennisnemen en het voegen van de desbetreffende stukken (na de OvJ te hebben gehoord) een termijn stellen binnen welke de OvJ een beslissing moet nemen.
De verdachte kan tegen deze beslissing geen bezwaarschrift indienen. Hij kan hooguit later, op het onderzoek ter terechtzitting, bezwaar maken bij de zittingsrechter.
Dit alles laat onverlet dat de OvJ (ook hier) kan beslissen het verzoek om bepaalde stukken te voegen (en het verzoek om de desbetreffende stukken vooraf te mogen inzien) niet te honoreren.
Weigeren is mogelijk als hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt,
dan wel: dat de voeging (en inzage) onverenigbaar zijn met de belangen die vermeld worden in art. 187d lid 1 Sv, dat wil zeggen als:
a)
een getuige daardoor ernstige overlast zal ondervinden of ernstig zal worden belemmerd in de uitoefening van zijn ambt/beroep
b)
een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad
c)
de staatsveiligheid wordt geschaad.
Voor de beslissing om het verzoek niet te honoreren, heeft hij wel een (op zijn vordering te verlenen) schriftelijke machtiging van de R-C nodig.
C.
Definities
Art. 137 (nieuw) Sv
Art. 137 Sv omschrijft wat de ‘bevoegdheid tot kennisnemen van processtukken’ (ook) kan inhouden:
Kennisnemen van stukken die op gegevensdragers zijn opgenomen en vastgelegd.
Art. 146a (nieuw) Sv:
Art. 146a Sv omschrijft wie als hulpofficier van justitie kunnen worden aangemerkt.
D.
Samenstelling van het dossier (de processtukken)
Art. 149a Sv
De OvJ is verantwoordelijk voor de samenstelling van het dossier.
Daartoe behoren alle ‘stukken die voor de door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn’ (het zgn. ‘relevantiecriterium’),
behoudens het bepaalde in art. 149b Sv: de al eerder besproken belangen van art. 187d lid 1 Sv.
(Art. 149a wordt verder uitgewerkt in een AMvB)
Art. 149b Sv
De OvJ kan de voeging van bepaalde – gedeelten van – stukken bij de processtukken achterwege laten als hij dat noodzakelijk acht in geval:
a)
een getuige (daardoor) ernstige overlast zal ondervinden of ernstig zal worden belemmerd in de uitoefening van zijn ambt/beroep
b)
een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad
c)
de staatsveiligheid wordt geschaad.
Dat zijn – zoals al bleek – de belangen die worden opgesomd in art. 187d lid 1 Sv waarnaar in art. 149b Sv wordt verwezen.
Van het achterwege laten van de voeging van de desbetreffende stukken, en van de redenen die daaraan ten grondslag liggen, doet de OvJ een proces verbaal opmaken. Dat wordt bij de processtukken gevoegd (mits de te beschermen belangen van art. 187d lid 1 Sv, waar het hier om gaat, zich daartegen niet verzetten).
De OvJ heeft voor het achterwege laten van de voeging een (op diens vordering te verlenen) machtiging nodig van de R-C.
Ook de vordering van de OvJ en de beschikking van de R-C worden bij de processtukken gevoegd.
De OvJ dient de desbetreffende (niet gevoegde) stukken te bewaren totdat de zaak is geëindigd.
Het is uiteindelijk de zittingsrechter die beslist of hij over voldoende informatie beschikt voor een goede beoordeling van de zaak. Hij kan bevelen bepaalde stukken alsnog te doen overleggen (art. 315 lid 1 Sv). Wel zal daarbij de betrokkenheid van de R-C of de Raadsheer-Commissaris aangewezen zijn.
Als het dossier – ondanks de wens de achtergehouden stukken alsnog te doen overleggen – om zwaarwegende redenen toch niet wordt aangevuld met de ontbrekende informatie, zodat geen goede beoordeling van de zaak mogelijk is, beslist de zittingsrechter wat daarvan de consequenties moeten zijn. Gelet op de strekking van art. 359a behoort bewijsuitsluiting, of zelf de niet ontvankelijkheid van het OM, tot de mogelijkheden (aldus de MvT).
E.
Proces verbaal
Het opmaken en/of toezending van een proces verbaal wordt niet in alle omstandigheden meer nodig geacht.
Dat wordt nu expliciet geregeld in art. 152 (nieuw) Sv en art. 156 (nieuw) Sv.
Art. 152 Sv.
Lid 2: Het opmaken van proces verbaal kan onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie achterwege worden gelaten.
Art. 153
Lid 3: Toezending van het proces verbaal kan met instemming van de officier van justitie achterwege worden gelaten.
Volgens de MvT staat voorop dat – als de zaak naar verwachting tot een strafrechtelijke afdoening leidt – alles wat voor de later oordelende rechter van belang is, geverbaliseerd dient te worden. Ook dient steeds een proces verbaal te worden opgemaakt als een klacht op grond van art. 12 Sv een reële mogelijkheid is. Meer in het algemeen geldt dat het OM de verbaliseringsplicht nader dient de stroomlijnen in overeenstemming met de beginselen van een behoorlijke procesorde (MvT p. 6)
Tot slot
De besproken aanpassingen in, en aanvullingen op de regelgeving met betrekking de processtukken in strafzaken lijken voor zich te spreken.
In zijn algemeenheid kan worden geteld dat de wet de verdachte wat meer tegemoet komt in zijn verdedigingsrechten indien de processtukken daarin een rol (kunnen) spelen.[1] Maar anderzijds laat de wetgever er geen misverstanden over bestaan dat andere belangen zwaarder kunnen wegen en daaraan in de weg kunnen staan.
Nieuw is bijvoorbeeld dat de verdachte in beginsel gedurende het hele vooronderzoek recht heeft op inzage in de processtukken, maar dat de OvJ de verdachte de kennisneming van bepaalde stukken wel mag onthouden in het belang van het onderzoek. Daartegen kan de verdachte een bezwaarschrift indienen bij de R-C.
Ook kan de verdachte onder bepaalde voorwaarden een afschrift krijgen van de stukken. Ook dat kan worden geweigerd, in dat geval in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, in het belang van de opsporing of vervolging van andere strafbare feiten of op andere zwaarwegende gronden aan het algemeen belang ontleend. Tegen deze weigering kan de verdachte eveneens een bezwaarschrift indienen bij de R-C.
Nadat de verdachte is gedagvaard, kan hij – evenals nu al het geval is – in beginsel alle processtukken inzien. Maar ook hier gelden op grond van de nieuwe wet uitzonderingen. De kennisneming van de stukken kan worden geweigerd op de gronden van art. 187d lid 1:
- als een getuige daardoor ernstige overlast zal ondervinden of ernstig zal worden belemmerd in de uitoefening van zijn ambt/beroep,
- als daarmee een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad,
- of als daardoor de staatsveiligheid wordt geschaad.
De verdachte kan ook verzoeken bepaalde stukken aan het dossier te mogen toevoegen. Ook dat kan worden geweigerd op dezelfde gronden van art. 187d lid 1.
Op diezelfde gronden kan de OvJ ook ambtshalve bepalen dat sommige stukken niet bij de processtukken worden gevoegd.
Gesteld kan worden dat de spanningsverhouding tussen enerzijds de privacy-belangen van derden en/of het belang van het onderzoek en/of de belangen van art. 187 lid 1 Sv en anderzijds de belangen van de verdediging behoedzaam en ‘casuïstisch’ opereren vereist, aangezien een pasklare oplossing voor deze spanningsverhouding nauwelijks denkbaar is. Behoedzaam opereren vereist een zekere functionele distantie. Aangenomen mag worden dat met name daarin de betekenis van de (grotere) rol van de R-C moet worden gezocht. Het is in ieder geval niet de bedoeling dat de R-C de afweging van het OM in haar geheel over doet. Ingrijpen zal alleen in de rede liggen als beslissingen van het OM verwondering oproepen.
Kortom: functionele distantie zal ook hier wel het sleutelbegrip zijn, zoals dat ook geldt voor de controlerende rol van de R-C op grond van de Wet versterking positie R-C, althans voor zover de R-C niet zelf vooraf een machtiging of toestemming dient te verlenen.
Een in het oog springende aanpassing is voorts dat de wetgever, in navolging van de praktijk, het opmaken of toezenden van het proces-verbaal door opsporingsambtenaren niet altijd meer nodig acht, hetgeen duidt op een meer pragmatische benadering van de functie en de betekenis van de processtukken in het strafproces. Ook hier lijkt het relevantiecriterium voorop te staan. En ook hier moet er in de praktijk voor worden gewaakt dat dit relevantiecriterium niet oneigenlijk wordt toegepast in die zin, dat daarmee de rechten van de verdachte worden omzeild.
En ten slotte kan nog het bezwaarschrift van art. 182 lid 6 Sv in herinnering worden geroepen. Uit de overwegingen van de wetgever daaromtrent wordt niet duidelijk waarom voor een bezwaarschrift in plaats van voor hoger beroep is gekozen. Overigens blijkt uit art. 448 Sv dat de keuze voor een bezwaarschrift, respectievelijk voor hoger beroep, voor de uiteindelijke uitkomst inhoudelijk weinig verschil maakt.
[1] Vgl. N.J.M. Kwakman, 'Het recht op inzage in de processtukken: EHRM-proof?', in Strafblad, jaargang 4, aflevering 6, 17 december 2006, p. 500-508.
maar wat te doen als verdediging indien ter zitting in 1 zaak blijkt dat de verdachte geen dagvaarding heeft ontvangen voor een 2e zaak ? De zaak wordt weliswaar aangehouden maar op welke wettelijke grond kun je als verdachte dan toch alle(.) stukken in die 2e zaak ontvangen.
BeantwoordenVerwijderen