De wettelijke regeling omtrent de deskundige in het strafproces in vogelvlucht.
N.J.M.Kwakman
Zie voor meer informatie:
B.F. Keulen, H.K. Elzinga, N.J.M. Kwakman, J.A. Nijboer, Het deskundigenregister in strafzaken. De beoogde werking, mogelijke neveneffecten en risico’s. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2010;
N.J.M. Kwakman, 'Het nieuwe deskundigenregister; gestolde deskundigheid' in NJB, 16-09-2011, afl. 31, p. 2083-2086.
N.J.M. Kwakman, 'De Wet Deskundige in Strafzaken: een remmende sprong vooruit?' in Ars Aequi april 2011, nr. 4 (rubriek Rode draad 'Over de grenzen van het recht'), p. 309-317.
Op 1 januari 2010 is de Wet Deskundige in Strafzaken in werking getreden.
Daarmee zijn de drie belangrijkste pijlers waarop de kwaliteit en bruikbaarheid van deskundigenbewijs in het strafproces zijn gefundeerd, wat steviger wettelijk verankerd:
a. Het recht op tegenspraak in het voor- en eindonderzoek;
b. De kwaliteitseisen m.b.t. deskundigen in het strafproces;
c. De rol van de rechter in het voor- en eindonderzoek;
Ad a
In de eerste plaats is er een nieuwe Titel toegevoegd aan het Wetboek van Strafvordering: Titel IIIc van het Eerste Boek: ‘De Deskundige’ (de hieronder te bespreken artt.51i-51m Sv), waarin de algemene gang van zaken met betrekking tot de inschakeling van deskundigen, de kwaliteitseisen, het deskundigenverslag, de beëdiging, etc. worden geregeld.
Naast deze nieuwe titel IIIc Eerste Boek zijn enkele andere bepalingen in het Wetboek van Strafvordering aangepast, toegevoegd of vervallen verklaard.
Zie Titel 1 van het Tweede Boek (‘Het opsporingsonderzoek’), tweede afdeling (‘De officier van justitie): de hieronder te bespreken artikelen 150-150c Sv.
Zie voorts de nieuwe Titel III van het Tweede Boek (‘Onderzoek door de rechter-commissaris’) – in te voeren na de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Versterking Positie Rechter Commissaris – en met name de hieronder te bespreken artikelen 227-236 Sv van de vijfde afdeling (‘Deskundigen’).
Allereerst blijkt uit de nieuwe wetgeving dat het recht op tegenspraak m.b.t. deskundigenonderzoek in de vooronderzoeksfase is verruimd in die zin, dat de verdachte zich reeds gedurende het opsporingsverzoek kan uitlaten over een eventueel – door het Openbaar Ministerie (OM) bevolen – deskundigenonderzoek.
In dat verband mag de verdachte bovendien een verzoek om een tegenonderzoek indienen bij het OM en/of bij de Rechter-Commissaris (R-C).
Zie:
- de artt. 150, 150a, 150b (met betrekking tot het deskundigenonderzoek op initiatief van het OM en het eventueel daarop volgende tegenonderzoek op verzoek van de verdachte);
- en art. 182 Sv (nieuw) juncto de (reeds bestaande) artikelen 227-236 Sv (met betrekking tot het onderzoek op verzoek van de verdachte door de R-C)
Met deze verruiming van de tegensprekelijkheid in de vooronderzoeksfase is de wettelijke regeling beter afgestemd op de toegenomen betekenis van de opsporingsfase in het strafproces en (dus) op de toegenomen betekenis van deskundigenonderzoeken in die fase.
Ad b
Daarnaast heeft de nieuwe wet het deskundigenregister geïntroduceerd in combinatie met een nog nader uit te werken stelsel van basiskwaliteitseisen en gedragscodes waaraan deskundigen moeten voldoen om voor registratie in aanmerking te komen.
Zie art. 51k Sv en de daarop gebaseerde AMvB: Het Besluit Deskundigen in Strafzaken.
Het art. 12 van dat Besluit heeft betrekking op deze kwaliteitseisen en art. 13 lid 2 onder f van het Besluit op de gedragscode die door het College Gerechtelijk Deskundigen is opgesteld.
De R-C kan gedurende het vooronderzoek – soms ambtshalve, maar meestal op vordering van het OM, dan wel op verzoek van de verdachte – één of meer deskundigen benoemen.
Zie art. 150b en de nieuwe Titel III ‘Onderzoek door de Rechter-Commissaris’ (met name de (nieuwe) artt. 181-185 Sv).
Zie in dit verband elders: nadere informatie m.b.t. de Wet Versterking Positie R-C.
De R-C kan in beginsel alleen deskundigen benoemen die voorkomen in het deskundigenregister.
Echter, als hij een deskundige met specialistische kennis en know how nodig heeft die (nog) niet voorkomt in het deskundigenregister, dan mag hij deze eveneens benoemen, maar dient hij wel expliciet te motiveren op grond waarvan de persoon in kwestie als deskundige kan worden aangemerkt.
Hij dient in dat geval de geschiktheid van de deskundige te toetsen aan de hand van dezelfde kwaliteitseisen als waaraan moet worden voldaan om geregistreerd te kunnen worden.
Zie art. 51k lid 2 Sv jo art. 12 Besluit Deskundigen in Strafzaken.
Ook het OM kan gedurende het vooronderzoek deskundigen benoemen (ambtshalve of op verzoek van de verdachte) op voorwaarde dat hij de verdachte daarvan schriftelijk op de hoogte stelt.
Zie art. 150a Sv.
Het OM kan, i.t.t. de R-C, uitsluitend geregistreerde deskundigen benoemen.
Zie art. 150 Sv .
Als het OM een gespecialiseerde deskundige wil inschakelen die (nog) niet in het register voorkomt, is hij dus aangewezen op de R-C en zal hij bij de R-C een vordering benoeming deskundige moeten indienen (welke deskundige eveneens moet voldoen aan de zo-even besproken kwaliteitseisen).
Zie art. art. 227 Sv
Ten slotte kan – als gezegd – ook de verdachte aan het OM en/of de R-C verzoeken een bepaalde, al dan niet geregistreerde, deskundige te benoemen, mits ook hier weer is voldaan aan de geldende kwaliteitseisen.
Zie Art. 150b lid 2, art. 181 (nieuw) en art. 227 Sv jo art. 51k lid 2 Sv jo art. 12 Besluit.
Als het verzoek van de verdachte wordt gehonoreerd, komen de kosten daarvan voor rekening van de Staat.
Zie art. 51j lid 4 eerste zin Sv
Als het verzoek wordt afgewezen, kan de verdachte altijd nog zelf de deskundige inschakelen, maar dan blijven de kosten in beginsel voor eigen rekening, tenzij de R-C bepaalt dat de deskundige een vergoeding uit ’s Rijks kas ontvangt op dezelfde voet als een door het OM of de R-C bevolen onderzoek
Zie art 51j lid 4 tweede zin Sv.
Kortom: uitgangspunt is dat forensische deskundigen moeten voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen, welke kwaliteitseisen in beginsel zijn gekoppeld aan registratie in het deskundigenregister, maar daarnaast ook gelden voor in te schakelen deskundigen die niet zijn geregistreerd.
Ad c
In de derde plaats heeft de nieuwe wet gevolgen voor de rol van de rechter. Het deskundigenonderzoek is vanouds gekoppeld aan het (binnenkort af te schaffen) gerechtelijk vooronderzoek. Echter, op grond van de nieuwe Wet Deskundige in Strafzaken heeft de R-C inmiddels – zo bleek – ook bemoeienis met de benoeming van deskundigen in de opsporingsfase, althans in bepaalde gevallen. In die zin is zijn werkterrein dus verruimd. Dat wordt ook tot uitdrukking gebracht in de nieuwe Wet Versterking Positie Rechter-Commissaris.
Maar ook in andere opzichten heeft de R-C wat (meer) in de melk te brokkelen als het gaat om de benoeming van deskundigen. Zo staat het hem vrij om – als hij ambtshalve een deskundigenonderzoek beveelt op grond van art. 187 lid 7 Sv (nieuw), maar ook als hij op verzoek van de verdachte of op vordering van het OM beslist onderzoekshandelingen te laten verrichten – meerdere deskundigen te benoemen. Dat kan hij wenselijk achten om het debat het strafproces binnen te halen. Bijvoorbeeld omdat hem is gebleken dat binnen de desbetreffende discipline eenduidige standpunten ontbreken, dan wel: er omstreden standpunten circuleren omtrent de kwestie waarover hij informatie behoeft.
Hoewel de wet daar niet over rept, mag worden aangenomen dat ook het OM bevoegd is meerdere deskundigen te benoemen als dat nodig wordt geacht.
Omdat het accent wat betreft het deskundigenonderzoek aanvankelijk (en nog steeds) op het vooronderzoek lag, stelde de bemoeienis van de zittingsrechter met deskundigenonderzoek veel minder voor.
De zittingsrechter had, tot voor kort althans, formeel gesproken een nogal lijdelijke rol. Hij was/is tot op zekere hoogte afhankelijk van de initiatieven van de partijen en/of de R-C op dit punt, zowel wat betreft de opdrachten tot een deskundigenonderzoek, als wat betreft het doen oproepen van deskundigen op de zitting.
Op grond van een nieuwe – op de Wet Deskundige in Strafzaken vooruitlopende – wettelijke voorziening heeft de zittingsrechter inmiddels ook wat meer greep op het betrekken van deskundigen bij het strafrechtelijke eindonderzoek. Het nieuwe lid 4 van art. 263 Sv biedt de rechter sinds enige tijd het recht om het OM te bevelen bepaalde deskundigen te doen oproepen op de zitting. Art. 315 (jo 316) Sv bood de rechter overigens al langer de mogelijkheid om in de loop van de zitting deskundigen te doen oproepen als hij dat nodig achtte. Het gebeurt/gebeurde dan niet zelden dat de rechter de zitting schorst om de deskundige in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten alvorens hij wordt gehoord. De zittingsrechter was wat dat betreft dus in de praktijk al niet zo lijdelijk als het naar de letter van de wet leek.
Binnenkort wordt – zo zou men kunnen zeggen – ook deze praktijk wettelijk verankerd:
Aan artikel 315 wordt lid 3 toegevoegd waarin de rechtbank zelf de bevoegdheid wordt toegekend om ambtshalve een deskundige te benoemen en hem opdracht te geven onderzoek te verrichten en daarvan schriftelijk verslag uit te brengen.
Enkele aanvullende opmerkingen m.b.t. de deskundige in het eindonderzoek.
De getuigenregeling van Titel VI, Tweede Boek Wetboek van Strafvordering (‘Behandeling van de zaak door de rechtbank’) is – op enkele uitzonderingen na – ook van toepassing op deskundigen (zie art. 299 Sv).
Belangrijkste uitzondering is de beëdiging.
Op grond van art. 290 lid 2 Sv wordt de getuige op de terechtzitting beëdigd dat hij de waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
Op grond van art. 51m Sv wordt de deskundige op de terechtzitting beëdigd dat hij naar waarheid en zijn geweten zal verklaren.
Daarnaast verschillen (vanzelfsprekend) de eisen die worden gesteld aan de verklaring van de getuige respectievelijk de verklaring van de deskundige (beide ‘bewijsmiddelen’).
De verklaring van de getuige dient te bevatten: feiten of omstandigheden die hij zelf heeft waargenomen of ondervonden (art. 342 lid 1 Sv).
De verklaring van de deskundige dient te bevatten: hetgeen zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel is onderworpen (art. 343 Sv).
Zie ook art 51L lid 3 Sv op grond waarvan min of meer hetzelfde geldt voor deskundigenverslagen: de deskundige verklaart zijn verslag naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld. Het verslag is gebaseerd op wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel is onderworpen.
(Deskundigenverslagen worden ook tot de bewijsmiddelen gerekend; zie art. 344 lid 1 onder 4e, waarin deze laatste zinsnede nog eens wordt herhaald).
Daarnaast is ook Titel V Tweede Boek Wetboek van Strafvordering van belang voor deskundigen op de zitting.
Het OM kan – naast getuigen, slachtoffer en tolken, ook deskundigen ter terechtzitting doen oproepen (art. 269 Sv)
De verdachte kan bij het OM getuigen en deskundigen opgeven om die door het OM te laten oproepen (art. 263 Sv).
Sinds enige tijd kan (ook) de voorzitter van de rechtbank het OM bevelen getuigen en/of deskundigen te doen oproepen.
Op grond van art. 264 lid 1 Sv kan het OM om verschillende redenen weigeren de opgegeven getuigen/deskundigen te doen oproepen, de zgn. a,b,c,-gronden:
a) de verschijning van de getuige/deskundige is onwaarschijnlijk (het nutteloosheidscriterium);
b) zwaar wegende gezondheids- of welzijnsrisico’s voor de getuige/deskundige;
c) de verdachte wordt door de weigering niet in zijn verdediging geschaad (het overbodigheidscriterium).
Zie ook de weigeringsgronden van lid 2: er is sprake van een bedreigde of afgeschermde getuige of een getuige aan wie is toegezegd dat hij als bedreigde of afgeschermde getuige zal worden gehoord;
Omdat de getuigenregeling van Titel VI Tweede Boek Sv ook van toepassing is op deskundigen, gelden art. 287 e.v. ook ten aanzien van deskundigen. Op grond art. 287 e.v. Sv kan de rechter onder meer beslissen dat niet opgeroepen of niet verschenen getuigen/deskundigen alsnog dienen te worden opgeroepen (eventueel met een bevel van medebrenging; gijzeling is in geval van weigerachtige deskundigen niet mogelijk):
Art. 287 lid 1, 2 Sv:
De op het OTT verschenen getuigen/deskundigen worden gehoord.
Tenzij daarvan wordt afgezien
a) met toestemming OvJ en verdachte;
b) i.v.m. bepaalde gezondheids- en welzijnsrisico’s getuige
c) als de verdachte door het niet horen van de getuige/deskundige niet wordt geschaad in zijn verdedigingsbelang (overbodigheidscriterium)
Art. 287 lid 3 Sv:
Wat betreft de niet verschenen getuigen/deskundigen beveelt de Voorzitter
a) op verzoek van verdachte, of
b) als de Rb de oproeping zelf wenselijk acht,
alsnog de oproeping van getuigen/deskundigen die de OvJ heeft verzuimd of (o.g.v. art. 264-1) heeft geweigerd op te roepen.
Voorts beveelt de rechter de oproeping van getuigen/deskundigen die geen gevolg hebben gegeven aan een eerdere oproeping (evt. met last tot medebrenging. Zie ook art 444 Sr);
Art. 288 lid 1, 3 Sv:
De Rb kan van de oproeping afzien:
a) met de uitdrukkelijke instemming van verdachte en OvJ;
b) op dezelfde ‘a,b,c-gronden’ als van de gronden van art. 264-1 Sv;
Art. 288 lid 2 Sv:
In geval de OvJ de getuige/deskundige heeft toegezegd dat deze als bedreigde of afgeschermde getuige/deskundige zal worden gehoord (door de R-C, buiten het OTT om), geldt een speciale procedure; zie voor de bedreigde getuigen-regeling en de afgeschermde getuigen-regeling: art 226a-226f respectievelijk art. 226m-226s Sv;
Art. 290 lid 1 Sv:
De Rb vraagt naar de persoonsgegevens van de getuige/deskundige, maar kan bewerkstelligen dat de getuige/deskundige beperkt anoniem wordt gehoord;
Art. 315 Sv:
Op grond van art. 328 e.v. Sv kan de verdachte (en het OM) de rechter een beslissing ontlokken in de zin van art. 315. Daarin is geregeld dat de rechter kan besluiten getuigen/deskundigen die nog niet zijn gehoord op het OTT, te doen oproepen (of andere onderzoekshandelingen te doen verrichten). In feite betekent dit, dat de verdachte gedurende het OTT kan verzoeken nieuwe getuigen/deskundigen op te roepen. De rechter geeft gehoor aan dat verzoek als hij oordeelt dat het oproepen van deze getuigen noodzakelijk kan worden geacht. Overigens groeien het ‘verdedigingsbelang’ en het ‘noodzakelijkheidscriterium’ steeds meer naar elkaar toe, in het voordeel van de verdachte. Een dergelijk verzoek kan niet zomaar meer worden afgewezen.
Zie art. 328-330 jo 315, 316 Sv.
Zoals al bleek, wordt aan art. 315 een nieuw lid (lid 3) toegevoegd, waarin ook aan de rechtbank zelf de bevoegdheid wordt toegekend om ambtshalve een deskundige te benoemen en hem opdracht te geven onderzoek te verrichten en daarvan schriftelijk verslag uit te brengen.
Art. 289-297 Sv
Overige onderwerpen: ondervraging, beëdiging/aanmaning, meineed, verschoningsrecht (art. 217-219a Sv), gijzeling, confrontatie getuigen, etc.
Tot slot:
Het nieuwe wettelijke stelsel m.b.t. deskundigenbewijs in het strafproces is niet van toepassing op (zogeheten) ‘technisch opsporingsonderzoek’. Daar vallen vele vormen van onderzoek onder, zodat moet worden geconstateerd dat het werkingsbereik van het nieuwe wettelijke stelsel maar zeer bescheiden is. Daar komt nog bij dat met het ‘vullen’ van het register de nodige tijd is gemoeid. Het zal nog wel even duren voordat het register echt ‘operationeel’ is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten