De Voetbalwet (de Wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast): nieuwe instrumenten voor het Openbaar Ministerie (OM) en de Burgemeester.
N.J.M. Kwakman
Vooraf:
Naast de voetbalwet zijn er ook diverse ‘reguliere’ strafrechtelijke interventies mogelijk om voetbalvandalisme en -geweld te bestrijden of strafrechtelijk af te straffen
(nog afgezien van de verschillende civielrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen, zoals het civielrechtelijke stadionverbod van de KNVB, of de al langer bestaande bestuursrechtelijke ‘gebiedsverboden’ door de burgemeester).
Enkele van die ‘reguliere’ strafrechtelijke instrumenten:
a.
In de eerste plaats kan worden gewezen op de relevante strafbepalingen uit het Wetboek van Strafrecht (zoals mishandeling (art. 300 e.v. Sr), vernieling (art. 350 Sr), openlijke – gezamenlijke – geweldpleging (art. 141 Sr), deelneming aan vernieling (art. 306 Sr))
en voorts de relevante strafbepalingen uit de Algemene Plaatselijke Verordeningen (met name: verstoring van de openbare orde).
Voetbalhooligans die worden verdacht van dergelijke delicten, kunnen daarvoor ‘gewoon’ worden vervolgd en veroordeeld.
b.
Daarnaast kunnen het OM en de strafrechter bijvoorbeeld stadionverboden opleggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk sepot, respectievelijk bij een voorwaardelijke niet ten uitvoerlegging van een straf.
Om de naleving daarvan te controleren, kan daarbij als bijkomende voorwaarde tevens een ‘meldingsplicht’ worden opgelegd.
c.
Ten slotte kan in dit verband nog worden gewezen op de OM-afdoening van art. 257a e.v. Sv.
(De OM-afdoening – de zgn. ‘strafbeschikking’ – komt in de plaats van de transactie. Het OM, en in sommige gevallen ook de politie of een bestuursorgaan, kunnen op grond van de nieuwe wet OM-afdoening bepaalde sancties opleggen zonder tussenkomst van de rechter. Wel kan de verdachte daartegen in verzet gaan, waarna de zaak ‘gewoon’ aan de strafrechter wordt voorgelegd.
De wet OM-afdoening wordt gefaseerd ingevoerd).
In het kader van de OM-afdoening kunnen diverse soorten sancties worden opgelegd, maar de strafbeschikking kan ook ‘aanwijzingen’ bevatten die het gedrag van de verdachte betreffen. De verdachte moet daaraan voldoen gedurende een proeftijd van maximaal een jaar. Dus ook via dat traject kan de voetbalvandaal strafrechtelijk worden aangepakt en bijgestuurd.
De bestrijding van voetbalvandalisme heeft daarnaast ‘strafrechtelijk’ haar beslag gekregen in ‘Het beleidskader bestrijding voetbalvandalisme en voetbalgeweld 2005’.
Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën risicowedstrijden
A-wedstrijden: de kans op wanordelijkheden is laag
B-wedstrijden: de kans op wanordelijkheden is gemiddeld
C-wedstrijden: de kans op wanordelijkheden is groot
Uit het oogpunt van preventie, en het streven naar een lik op stuk-aanpak, is het beleid zo precies mogelijk toegesneden op elk van de drie categorieën.
Zo is er voor elke categorie risicowedstrijden specifiek beleid voor wat betreft lokale snelrechtprocedures.
Uitgangspunt daarbij is dat bij heenzending door de politie altijd meteen een transactie of een dagvaarding wordt uitgereikt (ook bij A-wedstrijden).
Daarnaast is het beleid er op gericht dat het OM bij B-wedstrijden een lokale voetbal-snelrechtprocedure opstart in gevallen van voetbalvandalisme of -geweld, althans indien het OM dat nodig acht. De OvJ is daartoe oproepbaar.
Bij C-wedstrijden wordt zelfs standaard steeds een lokale voetbal-snelrechtprocedure opgestart in gevallen van voetbalvandalisme of -geweld. De OvJ is daartoe altijd – snel – beschikbaar.
Op strafprocesrechtelijk gebied kan de verdachte eventueel in voorlopige hechtenis worden genomen. Er moet dan vanzelfsprekend wel sprake zijn van ‘een geval’ waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 67 Sv), en van ‘een grond’ in de zin van art. 67a Sv.
In dat verband kan de rechter reeds in de aanloop naar het onderzoek ter terechtzitting een ‘gedragsaanwijzing’ geven. In dat geval vormt (het voldoen aan) de gedragsaanwijzing een voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 80 lid 1 en 2 Sv).
Aanvullende instrumenten op grond van de Voetbalwet.
Sinds de invoering van de Voetbalwet (de Wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast van 1 september 2010) beschikt het OM (en ook de burgemeester) over nieuwe instrumenten ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast in het algemeen.
Het belangrijkste instrument is de ‘gedragsaanwijzing’ die het OM (of de burgemeester) kan geven (ook als voorlopige hechtenis niet mogelijk is en de gedragsaanwijzing dus niet als voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis kan worden ingezet).
De gedragsaanwijzing door het OM (op grond van het nieuwe art. 509hh Sv) kan inhouden:
- Een gebiedsverbod (bijvoorbeeld een – landelijk – stadionverbod)
- Een contactverbod (groepsverbod)
- Een meldingsplicht
- Een begeleidingsplicht (en het nakomen van bepaalde afspraken)
(Het daarmee vergelijkbare bestuurlijke bevel door de burgemeester kan inhouden:
- een groepsverbod;
- een gebiedsverbod (voor langere tijd);
- een meldingsplicht.
Zie art. 172a GemW.
De voorwaarden waaronder deze bestuurlijke bevelen kunnen worden uitgevaardigd (en de consequenties van overtredingen van de maatregelen), zijn gedetailleerd uitgewerkt in beleidsregels. Er dient in ieder geval sprake te zijn (geweest) van herhaalde verstoring van de openbare orde, een voorwaarde waarop nogal wat kritiek is geuit, mede omdat het nogal lastig is te achterhalen in hoeverre de personen in kwestie - en met name 'uitsupporters' - zich al eerder in dezelfde gemeente schuldig hebben gemaakt aan de verstoring van de openbare orde, zoals voetbalgeweld.
Sancties zijn mogelijk op grond van art. 184 Sr: het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Ook is een dwangsom per overtreding, tot een maximaal bedrag, denkbaar.
Het spreekt voor zich dat de burgemeester en het OM overleg hebben indien zij van plan zijn om (bijvoorbeeld) een gebiedsverbod op te leggen. Dat houdt mede verband met de samenloopregeling, die inhoudt dat de burgemeester geen gebiedsverbod mag opleggen als de OvJ dat via een gedragsaanwijzing doet. Het strafrechtelijke traject gaat dus voor.)
Het OM kan slechts een gedragsaanwijzing geven als er ‘ernstige bezwaren’ (een hoge graad van verdenking) zijn gerezen tegen de verdachte van een strafbaar feit
a.
waardoor de openbare orde ernstig is verstoord en er grote vrees voor herhaling bestaat
b.
er in verband met het strafbare feit vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens personen
c.
er in verband met het strafbare feit vrees bestaat voor gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert.
Daaruit volgt dat de gedragsaanwijzing echt nodig moet zijn en dat het onderzoek ter terechtzitting ter zake niet kan worden afgewacht.
De gedragsaanwijzing overbrugt als het ware de periode tot aan het onderzoek ter terechtzitting. Dat komt ook tot uitdrukking in het feit dat het OM ter terechtzitting over het algemeen een voorwaardelijke straf zal eisen met dezelfde bijzondere voorwaarde als in de gedragsaanwijzing besloten ligt.
Dat de zitting zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden, volgt uit de termijnen gedurende welke de gedragsaanwijzing van kracht blijft: maximaal 90 dagen (of totdat het ter zake gewezen vonnis onherroepelijk is geworden). Wel is – mits de verdachte wordt vervolgd – maximaal 3x verlenging met 90 dagen mogelijk. Er moet dus in ieder geval binnen een jaar een rechter over de zaak hebben geoordeeld uitmondend in een onherroepelijk vonnis.
De rechter voor wie de verdachte is gedagvaard te verschijnen, kan de gedragsaanwijzing in stand laten, in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een (door het OM gevorderde) veroordeling tot een voorwaardelijke straf, maar kan de aanwijzing ook wijzigen of opheffen als hij van oordeel is dat niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor de gedragsaanwijzing.
Enkele andere aandachtspunten
De verdachte – desgewenst bijgestaan door een raadsman – kan tegen de gedragsaanwijzing, of tegen de verlenging daarvan, in beroep gaan bij de rechtbank (het betreft dan een raadkamerprocedure). De rechtbank neemt daarover zo spoedig mogelijk een beslissing.
Ook tegen een veroordeling tot een voorwaardelijke straf door de rechtbank (met de daaraan verbonden bijzondere gedragsvoorwaarde) kan de verdachte in beroep gaan. Als de termijn van 90 dagen dan nog niet is verstreken, blijft de gedragsaanwijzing door het OM van kracht. Indien binnen de termijn van 90 dagen geen onherroepelijk vonnis is uitgesproken, kan de termijn binnen welke de gedragsaanwijzing van kracht blijft, maximaal twee maal met 90 dagen worden verlengd.
In artikel 184a Sr wordt het niet opvolgen van de gedragsaanwijzing van art. 509hh lid 1 onder b Sv strafbaar gesteld (het niet voldoen aan de andere gedragsaanwijzingen van het OM en de vergelijkbare bestuurlijke maatregelen door de burgemeester is strafbaar op grond van art. 184 Sr: het niet voldoen aan een ambtelijk bevel).
En in artikel 141a Sr worden bepaalde handelingen die voorafgaan aan geweldpleging (bijv. bepaalde handelingen die voorafgaan aan gezamenlijke openlijke geweldpleging in de zin van art. 141 Sr) strafbaar gesteld. Het betreft het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van geweld tegen personen en/of goederen. Het belangrijkste verschil met medeplichtigheid en uitlokking is, dat het voor strafbaarheid op grond van art. 141a Sr niet nodig is dat het beoogde gronddelict ook daadwerkelijk heeft plaats gevonden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten