Causaliteit
Vooraf
Het strafrecht kent vele delicten waarbij de causaliteit een rol speelt. In dat geval moet de vraag worden beantwoord of er sprake is van een ‘strafrechtelijk relevant’ oorzakelijk verband tussen de gedraging van de verdachte en het (verboden) gevolg? Want niet elk causaal verband is strafrechtelijk gezien altijd even relevant.
In de meeste gevallen zal de vraag naar het strafrechtelijk relevante causale verband weinig problemen opleveren. Echter, in gevallen waarin er sprake is van een combinatie van oorzaken, moet worden nagegaan welke oorzaken strafrechtelijk gezien relevant zijn. Zo kan het zijn dat andere oorzaken zo doorslaggevend zijn, dat ze – strafrechtelijke gezien – de ‘causale keten’ tussen de gedraging van de verdachte en het (verboden) gevolg ‘doorbreken’, of anderszins in de weg staan aan de strafrechtelijke toerekening van het gevolg aan de verdachte.
Dat alles vraagt om een strafrechtelijke waardering van de feiten. Daarvan is afhankelijk of ‘het gevolg in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend’.
Deze leer van de ‘redelijke toerekening’ is door de Hoge raad aanvaard nadat rechtsgeleerden lange tijd tevergeefs hadden geprobeerd een sluitende en bevredigende definitie te formuleren m.b.t. het begrip ‘strafrechtelijk relevante causaliteit’. Met deze ‘toerekening naar redelijkheid’ heeft de Hoge Raad echter een nogal vaag (non)criterium binnengehaald, dat in de rechtspraak nader is en zal moeten worden ingevuld. Gelet op de huidige stand van het recht op dit punt, kunnen voor een min of meer concrete invulling van het begrip ‘toerekening naar redelijkheid’ de volgende indicaties dienen:
- Is er sprake van een ‘condicio sine qua non’?
(Het betreft de ondergrens van de strafrechtelijk relevante causaliteit: als de gedraging van de verdachte kan worden weggedacht, d.w.z. als zonder de gedraging van de verdachte het verboden gevolg toch zou zijn ingetreden, dan kan het gevolg al op voorhand niet aan de verdachte worden toegerekend.)
- Is er sprake van een ‘relevante’ veroorzakende factor?
(Wordt door de gedraging van de verdachte een belang geschonden dat door de delictsomschrijving of een veiligheids- of gedragsvoorschrift wordt beschermd? Is er m.a.w. sprake van een ‘causaliteitsrelatie’ waarop de delictsomschrijving of het gedragsvoorschrift doelt, gelet op de – mede aan de wetsgeschiedenis te ontlenen – bedoeling van de wetgever? Is de wijze van totstandkoming van het gevolg ‘typisch’ voor dit delict?
Het betreft hier dus de zogenaamde ‘relativiteitstheorie’ of de ‘Schutznormleer’.
Als het ‘ruime’ delictsomschrijvingen betreft – bijvoorbeeld dood door schuld – dan kan elke ‘gevaarlijke’ gedraging die tot de dood zou kunnen leiden, als een relevante veroorzakende factor worden beschouwd als de dood daadwerkelijk intreedt. Dat kan anders zijn bij ‘beperkt’ omschreven delictsomschrijvingen, zoals vrijheidsbeneming met de dood tot gevolg. Als de gijzelnemer de gijzelaar neerschiet, omdat hij ‘er van af wil’, is de wijze waarop de dood intreedt niet ‘typisch’ voor dit delict. De wetgever heeft bedoeld dat de dood het meer directe gevolg zou zijn van de vrijheidsbeneming, bijvoorbeeld vanwege de angstgevoelens die de vrijheidsbeneming voor de gijzelaar met zich mee bracht. Een ander voorbeeld is het verbod om door rood licht te rijden. Daarmee is bedoeld ongevallen op de kruising te voorkomen en tegelijkertijd een goede doorstroming van het verkeer te bevorderen. Als iemand door rood licht rijdt en een paar straten verderop een andere verkeersdeelnemer aanrijdt, dan is het door het rode licht rijden geen ‘relevante veroorzakende factor’ voor de latere aanrijding.)
- Zijn er indicatoren op grond waarvan mag worden aangenomen dat het (verboden) gevolg ‘in redelijkheid aan de verdachte is toe te rekenen’?
Daarbij moet een aantal vragen worden beantwoord:
- De zgn. ‘differentiatie’ naar delictstype:
Betreft het een materieel opzetdelict? Of een culpoos gevolgsdelict? Of een delict met een gevolg als bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid of strafverzwaring (de causaliteit speelt dan ook een rol).
In geval van een materieel opzetdelict wordt het gevolg al snel toegerekend, ongeacht een eventueel ander causaal verloop dan de verdachte voor ogen stond, en ongeacht eventuele andere oorzaken. Wie de gevolgen beoogt of aanvaardt, kan verwachten dat hij ze op zijn brood krijgt.
In geval van een culpoos gevolgsdelict speelt met name de (enigszins gegeneraliseerde) voorzienbaarheid een belangrijke rol, evt. in combinatie met andere factoren.
I.g.v. een geobjectiveerd gevolg als bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid, of een door het gevolg gekwalificeerd delict, kan worden volstaan met de vraag of er sprake is van een relevante veroorzakende factor (zie boven). M.a.w.: is de wijze van intreden van het geobjectiveerde gevolg ‘typisch’ voor deze delictsomschrijving?
- Zijn er contra-indicatoren (doorslaggevende factoren) die er alsnog aan in de weg staan dat het (verboden) gevolg in redelijkheid aan de verdachte moet worden toegerekend?
Uitgangspunt is dat het ene strafrechtelijk relevante causaal verband niet in de weg hoeft te staan aan het andere strafrechtelijk relevante causaal verband (vgl. ook: ‘medeschuld disculpeert niet’). Ieder heeft in te staan voor zijn strafrechtelijk relevante aandeel in het verboden gevolg.
Desondanks kunnen er redenen zijn om eventuele andere causale verbanden en factoren zo doorslaggevend te achten, dat het niet langer redelijk moet worden geacht het gevolg aan de verdachte toe te rekenen. Deze factoren, omstandigheden, causale verbanden ‘doorbreken dan de causale keten’ (zoals dat heet).
Het beantwoorden van de volgende vragen kan een hulpmiddel zijn om vast te stellen of er sprake is van doorslaggevende contra-indicatoren
- Wat was de aard en de ernst van de (directe gevolgen van de) gedraging van de verdachte in verhouding tot de andere oorzaken die mede tot het verboden gevolg hebben geleid (was er – wat betreft die andere oorzaken – bijvoorbeeld sprake van ‘normale’ complicaties of was er wellicht sprake van een zodanig ernstige fout van een behandelend arts dat daarmee de causale keten tussen de gedraging van de verdachte en het gevolg doorbroken moet worden geacht);
- In hoeverre heeft de gedraging van de verdachte ‘noodzakelijkerwijs’ geleid tot het verboden gevolg;
- Was het tijdsverloop tussen de gedraging en het gevolg van dien aard, dat het gevolg in redelijkheid niet meer kan worden toegeschreven aan de gedraging?
- Was het aantal tussenschakels zo groot, of van dien aard, dat ze afzonderlijk of opgeteld doorslaggevend waren voor het ingetreden gevolg? Was er bijvoorbeeld sprake van een toevallige gebeurtenis die als een zodanig zelfstandige oorzaak van het verboden gevolg moet worden beschouwd, dat daardoor de causale keten tussen de gedraging van de verdachte en het gevolg is doorbroken?
(Het bekende voorbeeld: de vallende dakpan die op de ambulance terecht komt waarmee een slachtoffer dat niet al te zwaar gewond is geraakt als gevolg van een ongeval dat door de verdachte is veroorzaakt, naar het ziekenhuis wordt vervoerd. Als de vallende dakpan tot gevolg heeft dat de chauffeur van de ambulance zodanig schrikt dat daardoor een fataal ongeluk wordt veroorzaakt, kan de eventuele dood van het slachtoffer niet in redelijkheid aan de verdachte worden toegerekend)
In het kader van het vaststellen van de toerekening naar redelijkheid kunnen ook de diverse oude causaliteitstheorieën nog een zekere een rol spelen (gelet op het type delict en de omstandigheden v.h. geval) voor zover ze al niet zijn verwerkt in de hierboven besproken stappen:
- de equivalentietheorie of de conditio-sine-qua-non-leer
- de causa-proxima-theorie (de leer van de directe, naaste oorzaak van het gevolg)
- de adequatie-theorieën of de relevantie-theorieën
- en, in verband met deze laatste theorieën, het ‘voorzienbaarheidscriterium’ (‘relevante’ of ‘adequate’ oorzaken zijn in deze theorieën met name die oorzaken waarvan voorzienbaar was dat ze tot het verboden gevolg zouden leiden).
Nog een enkel woord over de verhouding tussen causaliteit en het culpose gevolgsdelict:
Culpose gevolgsdelicten veronderstellen een causaal verband tussen de gedraging (die achterwege had moeten blijven) en het verboden gevolg.
Als er een concreet gedragsvoorschrift wordt overtreden, wordt de dader geacht de daaruit voortvloeiende gevolgen te hebben voorzien. In dat geval is er dus sprake van ‘geobjectiveerde voorzienbaarheid’. Aan de hand van dezelfde (geobjectiveerde, zij het wat meer gegeneraliseerde) ‘voorzienbaarheid’ wordt doorgaans ook de strafrechtelijk relevante causaliteit vastgesteld. In dat geval moet nog wel worden bezien of er eventueel bijzondere contra-indicaties kunnen zijn op grond waarvan het gevolg in redelijkheid niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Als daarentegen bij het vaststellen van culpa via de ‘subjectieve voorzienbaarheid’ wordt geredeneerd, ligt de nadruk op de vraag of de verdachte het gevolg in concreto heeft kunnen voorzien, mede gelet op de evt. Garantenstellung. Ook dan wordt aan de hand van dezelfde (maar in dat geval ‘subjectieve’, concrete) voorzienbaarheid de strafrechtelijk relevante causaliteit vastgesteld.
Echter, hier vervaagt de grens tussen de (strafrechtelijk relevante) causaliteit en de culpa méér dan in het geval de weg van de objectieve voorzienbaarheid wordt gekozen. De eventuele bijzondere redenen (contra-indicaties) om het gevolg niet toe te rekenen aan de verdachte zijn dan voor een belangrijk deel verdisconteerd in de concrete voorzienbaarheid. Het vaststellen van de culpa, resp. van de strafrechtelijk relevante causaliteit, gaan in dat geval dus nog meer hand in hand.
Enkele algemene aandachtspunten:
Voor de vraag of een bepaald causaal verband strafrechtelijk relevant is, zou voor het ‘objectief’ vaststellen van het causale verband kunnen worden volstaan met de vraag of er sprake was van condicio sine qua non, om vervolgens, of liever gezegd: tegelijkertijd, de ‘normatieve’ relevantie van dat causale verband (de c.s.q.n.) af te leiden uit (het vervullen van) alle andere voorwaarden voor strafbaarheid. Maar ook in dat geval kunnen er bijzondere redenen zijn die er aan in de weg kunnen staan het verboden gevolg aan de verdachte toe te rekenen: andere factoren kunnen een doorslaggevende rol hebben gespeeld. Toerekening naar redelijkheid heeft in die visie in dat geval een strafuitsluitende werking.
Maar ‘toerekening naar redelijkheid’ kan ook tot een onwenselijke uitbreiding van de strafbaarheid leiden, bijvoorbeeld als niet met zekerheid kan worden vastgesteld of er al dan niet sprake was van condicio sine qua non. Een bepaalde onzekerheidsmarge bij het objectief vaststellen van het vereiste causale verband moet voor lief worden genomen (dat geldt voor elke bewijsconstructie, dus ook voor de vraag of is voldaan aan het c.s.q.n.-vereiste). Maar dat mag er niet toe leiden dat in geval van ‘wezenlijke bewijsnood’ met betrekking tot het vaststellen van de c.s.q.n., het relevante causale verband dan maar ‘redelijkerwijs (normatief) wordt toegerekend’ in plaats van ‘objectief’ vastgesteld. Want ook bij de toerekening naar redelijkheid moet in ieder geval de ondergrens van het vereiste causale verband in acht worden genomen. Zo niet, dan zou aan één van de voorwaarden voor strafbaarheid niet zijn voldaan, dan wel: dan zou de bewijsnood m.b.t. het causale verband a.h.w. worden weggeredeneerd door het vereiste causale verband ‘normatief toe te rekenen’ in plaats van het ‘objectief vast te stellen’ (zij het met een bepaalde onzekerheidsmarge). De uiterste consequentie zou dan zijn dat er in de toekomst geen onderzoek meer zou hoeven plaats te vinden naar deze ondergrens van de strafrechtelijk relevante causaliteit. Het uitgangspunt ‘toerekening naar redelijkheid’ zou dan tot een onwenselijke uitbreiding van strafbaarheid kunnen leiden in plaats van (zie boven) tot een ‘redelijke’ strafuitsluiting in bijzondere gevallen. Het risico van willekeur is dan zeker niet denkbeeldig. Het is dus maar zeer de vraag of het criterium ‘toerekening naar redelijkheid’ ook betrekking zou moeten hebben op de ondergrens van de strafrechtelijk relevante causaliteit (het c.s.q.n.-vereiste), zoals de Hoge Raad lijkt te suggereren. Het voor lief nemen van een bepaalde onzekerheidsmarge bij het ‘objectief vaststellen’ van deze ondergrens – en dat ook beter tot uitdrukking brengen – zou meer voor de hand liggen.
Zie verder o.a.:
Causaal verband in de Groninger HIV-zaak : een reactie
Gepubliceerd in: Delikt en Delinkwent
Zie verder o.a.:
Causaal verband in de Groninger HIV-zaak : een reactie
Gepubliceerd in: Delikt en Delinkwent
Beste heer Kwakman,
BeantwoordenVerwijderenAls student ervaar ik uw blogs als zeer informatief. Dank daarvoor.
Echter kon ik het niet laten om u te wijzen op een typ fout (oude gewoonte)
De uiterste consequentie zou dan zijn dan er in de toekomst geen onderzoek
2de dan behoort dat te zijn.
Dank. Ik heb het verbeterd.
VerwijderenEn in uw reactie (Anoniem) moet het natuurlijk 'typfout' zijn, niet 'typ fout'! En bedankt voor de blog meneer Kwakman!
Verwijderen