donderdag 18 oktober 2012

De OM-afdoening in vogelvlucht.

Vooraf

Nederlands kent sinds kort een ‘driesporen-stelsel’ wat betreft de strafrechtelijke afdoening van delicten:
-          Berechting door een meervoudige kamer (MK) als het een ingewikkeld en ernstig strafbaar feit betreft, waarbij er voor de verdachte (maar ook voor de samenleving) erg veel op het spel staat;
-          Berechting door een enkelvoudige kamer (een ‘unus’: de politierechter) als het een eenvoudige zaak betreft, waarbij maximaal één jaar gevangenisstraf wordt gevorderd en opgelegd (ongeacht de maximum straf waarmee het delict wordt bedreigd);
-          De buitengerechtelijke afdoening door het OM, dat wil zeggen: een strafbeschikking uitvaardigen ex art. 257a (e.v.) Sv, mits op het strafbare feit niet meer dan 6 jaar gevangenisstraf is gesteld.

Daarnaast worden vele ‘strafbare feiten’ tegenwoordig bestuursrechtelijk afgedaan door middel van een bestuurlijke boete. Vgl. de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften. Voor de vraag of die ontwikkeling moet worden toegejuicht of juist moet worden afgewezen zie elders op deze site.

De OM-afdoening (de strafbeschikking)  komt fasegewijs in de plaats van de transactie.
Verschil met de transactie is, dat de strafbeschikking in beginsel geen ‘consensueel’ karakter heeft, terwijl de transactie wel een consensueel karakter heeft/had. De transactie betreft/betrof in feite een ‘deal’ om de vervolging ‘af te kopen’. De transactie was/ ís een ‘schikking’, de strafbeschikking is een ‘beschikking’, (alhoewel de strafbeschikking toch ook wel consensuele trekjes heeft).
Voorts was/is de transactie bedoeld om vervolging te voorkomen, terwijl de strafbeschikking wordt gezien als een (nieuwe) vorm van vervolgen.

De belangrijkste argumenten om buitengerechtelijke afdoening d.m.v. een strafbeschikking mogelijk te maken, waren:
-          Het consensuele karakter van de transactie paste niet goed bij het ‘bevelsrechtkarakter’ van het strafrecht. Het risico was/is daarnaast niet denkbeeldig dat verdachten (en met name rechtspersonen) bereid waren tot het betalen van soms hoge sommen geld om vervolging af te kopen en daarmee ‘gedoe’ en negatieve publiciteit te voorkomen. Zelfs al was het nog maar helemaal de vraag of ze uiteindelijk wel zouden worden veroordeeld.

Dat alles staat op gespannen voet met één van de belangrijkste opdrachten van het straf(proces)recht: rechtsbescherming van de verdachte. En rechtsbescherming kan niet in alle opzichten worden vereenzelvigd met het ‘persoonlijke belang’ van de verdachte om bijvoorbeeld negatieve publiciteit te voorkomen. Rechtsbescherming houdt in dat niemand mag worden bestraft of anderszins onnodig van overheidswege worden lastig gevallen voor iets dat hij niet heeft gedaan.

Met de eenzijdige strafbeschikking behoort (in theorie althans) de mogelijkheid om te schikken, ook als men overtuigd is van de eigen onschuld, tot het verleden.

-          De strafbeschikking – en meer algemeen: het driesporen-stelsel – biedt de mogelijkheid om de verdeling van beschikbare middelen af te stemmen op de belangen die er (verhoudingsgewijs) op het spel staan. Dat wordt aanvaardbaar geacht mits daarbij in ieder geval een bepaald minimum aan rechtsbescherming in acht worden genomen.

-          Een minimum aan rechtsbescherming met betrekking tot de OM-afdoening houdt in dat de verdachte uiteindelijk altijd ‘zijn recht kan halen’, hetgeen in dit verband wil zeggen: zijn zaak altijd aan een onafhankelijke rechter kan voorleggen. Daar is (grotendeels) aan voldaan. Verschil met ‘normale zaken’ is wel, dat van de verdachte enige actie wordt verwacht. Daarom wordt de OM-afdoening ook wel een ‘piepsysteem’ genoemd.


In het kader van de OM-afdoening zijn de volgende sancties mogelijk:

Straffen:
Ontzegging van de rijbevoegdheid (max. 6 mnd.);
Een boete;
Een taakstraf van maximaal max. 180 u. (voor jeugdigen gelden andere maxima);
Onttrekking aan het verkeer;
Schadevergoeding aan het slachtoffer.
           
Aanwijzingen:
Afstand ten behoeve van verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
Uitlevering ten behoeve van verbeurdverklaring;
Betaling/overdracht ten behoeve van ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
Storting van een bedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten behoeve van een instelling voor ‘Slachtofferhulp’;
Andere aanwijzingen het gedrag betreffende (gedurende een proeftijd van maximaal 1 jr.).

a        Met medewerking van de verdachte:

Medewerking van de verdachte is nodig bij de aanwijzingen en enkele straffen: de taakstraf en rijontzegging. De verdachte (en/of zijn eventueel toegevoegde raadsman) moet in dat geval worden gehoord en zich bereid verklaren medewerking te verlenen (art. 257c Sv).

Zo niet: dan wordt de verdachte alsnog gedagvaard voor de strafrechter.
Indien hij zich wel bereid verklaart, maar bij de uitvoering nalatig is, wordt hij eveneens gedagvaard (art. 255a Sv). Vgl. de (oude) transactie

b       Eenzijdige oplegging

Er is geen medewerking nodig voor de overige straffen:
geldboete, onttrekking aan het verkeer, schadevergoeding slachtoffer.

Die straffen zijn op de gebruikelijke wijze af te dwingen.

In geval van onwil en nalatigheid bij geldboete: door verhaal en eventueel gijzeling voor maximaal 1 week, door de rechter (art. 578 b Sv).
Dagvaarding is in dat geval ook gewoon mogelijk.

N.B.: als de boete meer dan 2000.- bedraagt, dient de verdachte eveneens te worden gehoord, bijgestaan door een raadsman (art. 257c-2 Sv).


Verzet

Als de verdachte het niet eens is met de strafbeschikking, kan verzet worden gedaan binnen 14 dagen nadat de strafbeschikking de verdachte bekend is geworden.

Verzet wordt gedaan bij het desbetreffende parket, dat het verzet vervolgens aanhangig maakt bij de rechtbank (art. 257e Sv).
Verzet wordt administratief verwerkt door de ‘Centrale Verwerkingseenheid Openbaar Ministerie’ (CVOM) te Utrecht.

Wel kunnen maatregelen al na 14 dagen na uitreiking of toezending ten uitvoer worden gelegd (dus in sommige gevallen ook zonder dat verdachte bekend is met de strafbeschikking). Het kan dus zijn dat de verzetstermijn dan pas begint te lopen. Door alsnog in verzet te gaan wordt de tenuitvoerlegging geschorst.


Speciaal geval (art. 257e-1 Sv):

In geval van een boete van minder dan €340.- (ter zake van een strafbaar feit dat minder dan 4 maanden voorafgaand aan de strafbeschikking is gepleegd) kan verzet worden gedaan tot uiterlijk 6 weken na de toezending (ongeacht of de betrokkene daar al dan niet van heeft kennis genomen).
Een manco in de rechtsbescherming van de verdachte, hetgeen de wetgever kennelijk toelaatbaar heeft geacht met het oog op de doelmatigheid van de regeling.


Wijziging en intrekking

Na intrekking van de strafbeschikking is geen nieuwe strafbeschikking en geen dagvaarding meer mogelijk (art. 255a Sv).
Een wijziging van de strafbeschikking (bijv. na verzet) is wel mogelijk (art. 257e-8 Sv).


Strafbeschikkingen door opsporingsambtenaren

Ook opsporingsambtenaren zijn bevoegd strafbeschikkingen uit te vaardigen, zij het beperkt tot geldboetes van ten hoogste 350.-, opgelegd aan personen van 18 jaar en ouder, en ter zake van overtredingen die  feitgecodeerd’ staan vermeld in (bijlage 1 van) het Besluit OM-afdoening (een ‘algemene maatregel van bestuur’) (art. 257b Sv).

Opsporingsambtenaren reiken voorts – zo mogelijk – ‘aankondigingen’ uit in het geval er een strafbeschikking zal worden uitgevaardigd (art. 257c -4 Sv).

De strafbeschikking wordt vervolgens door het CJIB toegestuurd.
Deze delicten worden ‘feitgecodeerd’ afgedaan.


De belangrijkste regelingen uit het Besluit OM-afdoening in dit verband:

Artikel 3.3

Als zaken waarin de strafbeschikkingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend, worden aangewezen:

a. de zaken, aangeduid in bijlage I van dit besluit en zoals nader omschreven in de richtlijnen, gesteld door het openbaar ministerie, die de ontdekking betreffen van een misdrijf, omschreven in artikel 310 of 321 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit de toe-eigening betreft van goederen met een waarde van ten hoogste € 120 uit een winkel, voor zover de verdachte de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;

b. de zaken welke betreffen de op heterdaad of met een technisch hulpmiddel door de bevoegde ambtenaar ontdekte overtredingen, aangeduid in bijlage I van dit besluit, voor zover de verdachte hetzij behoort tot een categorie die met betrekking tot die feiten in bijlage I van dit besluit is vermeld, hetzij, in het geval bedoeld in artikel 181, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de eigenaar of houder is van het motorrijtuig waarmee het feit is begaan;

c. de op heterdaad of met een technisch hulpmiddel ontdekte verkeersovertredingen, aangeduid in bijlage I van dit besluit en strafbaar gesteld bij artikel 169 van het Wetboek van Militair Strafrecht juncto de Verkeersregeling defensie voor zover de verdachte militair is en hetzij behoort tot een categorie die met betrekking tot die feiten in bijlage I van dit besluit is vermeld, hetzij, in het geval bedoeld in artikel 181, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de eigenaar of houder is van het motorrijtuig waarmee het feit is begaan en de overtreding is begaan op een militair terrein met een voertuig dat niet bij de krijgsmacht in gebruik is.


Strafbeschikkingen door lichamen of personen met een publieke taak

Daarnaast kunnen bepaalde lichamen of personen met een publieke taak belast een ‘bestuurlijke strafbeschikking’ uitvaardigen. Zij zijn daarbij wel onderworpen aan de (in het Besluit OM-afdoening getrokken) grenzen, en voorts aan het toezicht en de richtlijnen van het College van P-G’s  (art. 257ba Sv).

Het betreft vooral (feitgecodeerde) milieufeiten en ‘waterschapskeur-feiten’.

Doordat deze lichamen of personen m.b.t. het uitvaardigen van bestuurlijke strafbeschikkingen onder toezicht staan van het OM, is het uitvaardigen van bestuurlijke strafbeschikkingen (anders dan bij bestuurlijke boetes) direct en indirect onderworpen aan het straf(proces)rechtelijke stelsel van normen, waarborgen en beginselen. 


De belangrijkste regelingen uit het Besluit OM-afdoening in dit verband:

Artikel 4.3

Zaken waarin de strafbeschikkingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend, betreffen de door de bevoegde ambtenaar geconstateerde strafbare feiten, aangeduid in bijlage II van dit besluit, voor zover die strafbare feiten van geringe ernst of eenvoudige aard zijn zoals nader omschreven in de richtlijnen, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid en voor zover de verdachte behoort tot een categorie die met betrekking tot die feiten in bijlage II van dit besluit is vermeld.
 

Artikel 4.4

Een lichaam of een persoon maakt geen gebruik van zijn strafbeschikkingsbevoegdheid indien:

a. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een persoon die jonger is dan achttien jaar;

b. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een openbaar lichaam;

c. degene onder wie één of meer voorwerpen in beslag zijn genomen, weigert afstand te doen;

d. voor opsporing van het strafbare feit internationale rechtshulp nodig is;

e. het strafbare feit wordt geconstateerd met één of meer strafbare feiten waarvoor de strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijke boetebedrag voor deze economische milieufeiten hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of € 10.000 voor een rechtspersoon;

f. het strafbare feit wordt geconstateerd met één of meer strafbare feiten waarvoor de strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijke boetebedrag voor niet-economische milieufeiten hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of een rechtspersoon;

g. sprake is van aanwijzingen voor een wederrechtelijk verkregen voordeel van meer dan € 5.000;

h. het strafbare feit een wederrechtelijke gedraging betreft waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen danwel aanzienlijke schade aan dieren of planten wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten