maandag 30 september 2013

Medeplegen. Ben je strafbaar als je met iemand meerijdt die drugs gaat kopen?

Zie voor het commentaar bij de column van Folkert Jensma over deze kwestie (NRC.nl Recht en Bestuur)
Jacques Claessen
Nico Kwakman:




Conclusie Nico Kwakman:
Voorkomen moet worden "dat de bewijsrechtelijke onzekerheidsmarge ‘normatief wordt opgerekt’ om het ontbreken van toereikende strafbepalingen bewijsrechtelijk te compenseren".

Ook te vinden op NJBlog (De Uitspraak)
  
NJB medewerker en docent straf(proces)recht Nico Kwakman, Universiteit Groningen
Voor medeplegen en medeplichtigheid is ‘dubbel opzet’ vereist: opzet op het delict zelf, maar ook opzet op de nauwe samenwerking (medeplegen) of het bieden van hulp (medeplichtigheid). In deze zaak draait het om het bewijs van het dubbele opzet.
Als de verklaringen van de verdachten en/of getuigen geen uitkomst bieden, kan het bewijs slechts worden ontleend aan concrete feiten en omstandigheden waaruit een ‘veruiterlijking’ van de intentie of van het voorwaardelijk opzet van de verdachte blijkt. Maar zelfs als daarvan geen sprake is, is het niet ondenkbaar dat ook ‘nalaten’ terwijl handelen was geboden, strafbaar medeplegen of medeplichtigheid oplevert. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene een specifieke zorgplicht had en daarom had moeten ingrijpen. Het niet ingrijpen kan dan medeplichtigheid door nalaten opleveren.
Bij het bewijs van het vereiste dubbele opzet (en van alle andere voorwaarden voor strafbaar medeplegen en/of medeplichtigheid) aanvaarden we in ons straf(proces)rechtelijk stelsel een bepaalde ‘onzekerheidsmarge’. Er is nooit honderd procent ‘wetenschappelijke’ zekerheid dat een verdachte het ten laste gelegde feit ook daadwerkelijk heeft gepleegd. Het is dus nooit helemaal uit te sluiten dat er sprake was van een ander scenario dan bewezen is verklaard. Dat is inherent aan ons straf(proces)recht: er is altijd een ‘sprongetje’ nodig van het beschikbare bewijsmateriaal naar de bewezenverklaring.
Het feit dat we een zekere onzekerheidsmarge in de bewijsvoering accepteren, brengt bepaalde risico’s met zich mee. Het gevaar bestaat dat die onzekerheidsmarge in de praktijk sluipenderwijs ‘normatief’ wordt opgerekt. Een bepaalde betrokkenheid bij een delict kan dan al op voorhand zo afkeurenswaardig worden geacht dat de voorwaarden voor strafbaarheid niet meer (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) worden vastgesteld, maar al snel worden aangenomen, toegerekend. Dat is natuurlijk de omgekeerde wereld.
Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn als het enkele feit dat iemand die toevallig in de buurt is, en ervan op de hoogte is (geraakt) dat er een strafbaar feit is of zal worden gepleegd, voldoende wordt geacht voor het bewijs van het (voorwaardelijk) opzet op de nauwe en volledige samenwerking of de hulp bij het delict. Gelukkig heeft de strafrechter zich daartoe niet laten verleiden in deze zaak.
Om recht te doen aan de – door de samenleving ervaren – afkeurenswaardigheid van bepaalde gedragingen waarmee een dergelijk ‘normatief oprekken’ van de onzekerheidsmarge in de hand wordt gewerkt, zal de wetgever moeten ingrijpen. Door deze gedragingen (doen of nalaten), die nu nog geen strafbaar feit opleveren, strafbaar te stellen, voorkomt de wetgever dat de maatschappelijke weerstand daartegen een uitweg vindt in onaanvaardbare bewijsconstructies. Daartoe kunnen nieuwe strafbepalingen nodig zijn, maar ook het oprekken van bestaande strafrechtelijke voorzieningen is denkbaar. Zoals bijvoorbeeld: ‘deelplegen’ (een variant van medeplegen, waarvoor wel opzet op het delict wordt vereist, maar niet op de samenwerking); het uitbreiden van de strafbaarstelling van gevaarzetting; het uitbreiden van de strafbaarstelling van hulp aan daders van delicten (deelneming achteraf); het strafbaar stellen van het nalaten een ander trachten af te houden van het plegen van (of het nalaten melding te maken van) een delict waarvan men kennis draagt, enzovoort.
Maar wat daar ook van zij, de bewijsrechtelijke onzekerheidsmarge mag nooit ‘normatief worden opgerekt’ om het ontbreken van toereikende strafbepalingen bewijsrechtelijk te compenseren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten